ECLI:NL:RBROT:2025:11974

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 24/2516
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht geen procespunt toegekend voor hoorzitting in bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De heffingsambtenaar had in een besluit van 29 april 2023 een naheffingsaanslag opgelegd, waarop eiser bezwaar heeft gemaakt. De uitspraak op bezwaar van 2 februari 2024 verklaarde het bezwaar van eiser gegrond, maar de heffingsambtenaar weigerde een procespunt toe te kennen voor de hoorzitting in bezwaar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen procespunt heeft toegekend voor de hoorzitting. De rechtbank stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de standaardprocedure rechtvaardigden. Eiser was niet verplicht om alle relevante argumenten voorafgaand aan de hoorzitting aan te voeren, en de heffingsambtenaar had onvoldoende feiten aangedragen om te stellen dat eiser misbruik maakte van het recht om nieuwe argumenten naar voren te brengen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft, en bepaald dat de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding van € 647,- aan eiser moet betalen. Daarnaast moet de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 51,- vergoeden en is hij veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2516

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. P. van Hattem).

Procesverloop

1. Met het besluit van 29 april 2023 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.1.
Met de uitspraak op bezwaar van 2 februari 2024 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen het besluit van 24 april 2023 gegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 25 juli 2025 behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De uitnodiging voor de zitting is op 6 juni 2025 in het digitale dossier geplaatst. Hiervan is op dezelfde datum een kennisgeving verstuurd aan het e-mailadres van de gemachtigde. De gemachtigde heeft de uitnodiging voor de zitting dus ontvangen. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de uitspraak op bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de uitspraak op bezwaar
4. De gemachtigde van eiser heeft een generiek, algemeen geformuleerd bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiser per brief verzocht de stukken inzake het betreffende vorderingsnummer voorafgaand aan de hoorzitting te verstrekken. Daarbij heeft de heffingsambtenaar aangekondigd dat als de gemachtigde pas op de hoorzitting met stukken zou komen die tot de vernietiging van de aanslag zouden leiden, hij geen procespunt voor de hoorzitting zou toekennen bij de berekening van de proceskostenvergoeding voor het bezwaar. De gemachtigde heeft geen stukken toegestuurd. Op de hoorzitting heeft de gemachtigde voor het eerst aangevoerd dat eiser niet heeft geparkeerd, maar de auto heeft stilgezet omdat de motor vreemd deed. Dit zou ook op de foto’s van de scanauto zichtbaar zijn. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag vervolgens vernietigd en bij de proceskostenvergoeding in bezwaar geen punt toegekend voor de hoorzitting.
Heeft de heffingsambtenaar terecht geen punt toegekend voor de hoorzitting in bezwaar?
5. Eiser betoogt dat de heffingsambtenaar op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) gehouden is om een punt voor de hoorzitting in bezwaar toe te kennen. Eiser voert aan dat hij niet opzettelijk informatie heeft achtergehouden om dit vervolgens pas op de hoorzitting naar voren te brengen. Daaraan voegt hij toe dat de heffingsambtenaar zelf de hoorzitting heeft geïnitieerd en zelf een hoorzitting had kunnen voorkomen door kennis te nemen van het dossier en de foto’s van de auto van eiser die zich in het dossier bevinden, nu reeds uit deze foto’s blijkt dat het kenteken van eiser niet overeenkomt met het kenteken van de auto zoals vermeld staat in de opgelegde naheffingsaanslag.
5.1.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat geen punt voor de hoorzitting in bezwaar is toegekend, omdat eiser niet eerder dan bij de (telefonische) hoorzitting van 3 oktober 2023 de gevraagde informatie naar voren heeft gebracht en eiser deze informatie ook eerder had kunnen aanleveren. De noodzaak om een hoorzitting te houden vloeit voort uit de handelswijze van de gemachtigde van eiser. Het bezwaarschrift van eiser bevat slechts algemene gronden. Als eiser gehoor had gegeven aan het verzoek van de heffingsambtenaar dat met de brief van 19 juni 2023 kenbaar is gemaakt, was een hoorzitting niet nodig geweest.
5.2.
Voor de beoordeling van deze beroepsgrond zijn de volgende regels van belang. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. [2] Een vergoeding van deze kosten kan betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [3] Het bedrag van deze kosten wordt vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief. [4] In bijzondere omstandigheden kan daarvan worden afgeweken. [5] Het bedoelde tarief wordt berekend door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig de in het Bpb opgenomen lijst en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. [6] Voor het verschijnen op de hoorzitting wordt 1 procespunt toegekend.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar ten onrechte geen procespunt toegekend voor de hoorzitting in bezwaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een afwijking rechtvaardigen van de toekenning van een proceskostenvergoeding conform de bijlage bij het Bpb. Dat de gemachtigde van eiser voor het eerst op de hoorzitting een op de zaak toegespitst argument aanvoert, is daarvoor onvoldoende, nu eiser niet verplicht is alle relevante argumenten voorafgaand aan de hoorzitting aan te voeren, ook niet als de heffingsambtenaar dat vooraf per brief verzoekt. Als eiser voor het eerst op de hoorzitting met nieuw bewijs komt, waarvan de heffingsambtenaar geen weet had kunnen of moeten hebben en waaruit de onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag blijkt, dan zal doorgaans geen recht op een proceskostenvergoeding bestaan, omdat de naheffingsaanslag dan niet wordt herroepen wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. In dit geval had de heffingsambtenaar echter ook zelf aan de hand van de foto’s van de scanauto kunnen constateren dat eiser in de auto zat en het portier open stond. Voor zover de heffingsambtenaar bedoelt dat de gemachtigde van eiser misbruik maakt van het recht om op de hoorzitting nieuwe argumenten naar voren te brengen, geldt dat de heffingsambtenaar onvoldoende feiten heeft gesteld waaruit dat misbruik zou kunnen blijken. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen voor zover daarin over de proceskostenvergoeding in bezwaar is beslist, omdat de uitspraak op bezwaar in zoverre in strijd is met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en artikel 2 van het Bpb. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding in bezwaar moet betalen van € 647,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 0,5). [7]
7. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). De zaak is van licht gewicht, omdat het een parkeerbelastingzaak is. [8]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover daarin over de proceskostenvergoeding in bezwaar is beslist;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding in bezwaar van € 647,- aan eiser moet betalen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. de Bloois, griffier. Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 oktober 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb.
4.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb.
5.Artikel 2, derde lid, van het Bpb.
6.Bijlage bij het Bpb.
7.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
8.Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1398.