ECLI:NL:RBROT:2025:11975

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 24/2286, ROT 24/2289, ROT 24/2290, ROT 24/2291, ROT 24/2292, ROT 24/2294
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroepen tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en beoordeling van inzagerecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil over naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De heffingsambtenaar had op 17, 20 en 24 mei 2023 naheffingsaanslagen opgelegd, welke door eiser werden betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar het inzagerecht niet heeft geschonden, omdat de gemachtigde van eiser tijdig voor de hoorzitting een kopie van de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ontvangen. Eiser was niet verschenen op de zitting, en de rechtbank concludeerde dat hij voldoende gelegenheid had gehad om de stukken te bestuderen. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat eiser niet beschikte over een geldige parkeervergunning op het moment van de parkeeracties. Eiser had eerder op de hoogte moeten zijn van het einde van zijn vergunning en had tijdig een nieuwe vergunning moeten aanvragen. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser met betrekking tot schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/2286, ROT 24/2289, ROT 24/2290, ROT 24/2291, ROT 24/2292, ROT 24/2294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2025 in de zaken tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [persoon A] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. T. Khidous-Harit).

Procesverloop

1. Met de besluiten van 17, 20 en 24 mei 2023 heeft de heffingsambtenaar naheffingsaanslagen parkeerbelasting aan eiser opgelegd.
1.1.
Met de uitspraken op bezwaar van 30 januari 2024 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 17, 20 en 24 mei 2023 ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroepen ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De griffier heeft de Track & Trace-informatie van PostNL geraadpleegd. Bij de aangetekende verzending aan de gemachtigde van eiser van de uitnodigingsbrief voor de zitting op 25 juli 2025, met dagtekening 15 april 2025, staat dat de brief op 12 juni 2025 om 10:42 uur op het door de gemachtigde van eiser opgegeven adres is bezorgd en is voorzien van een handtekening voor ontvangst. De rechtbank heeft daarmee vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op rechtmatige wijze op het adres van de gemachtigde van eiser is aangeboden.

Feiten

2. De beroepen, zoals hieronder uiteengezet, hebben betrekking op afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 30 januari 2024.
Zaaknummer
Vorderingsnummer
Datum aanslag
Parkeeractie
Datum bezwaarschrift
ROT 24/2286
[nummer 1]
17-05-2023
03-05-2023
12-06-2023
ROT 24/2289
[nummer 2]
17-05-2023
01-05-2023
12-06-2023
ROT 24/2290
[nummer 3]
24-05-2023
10-05-2023
12-06-2023
ROT 24/2291
[nummer 4]
17-05-2023
02-05-2023
12-06-2023
ROT 24/2292
[nummer 5]
20-05-2023
07-05-2023
12-06-2023
ROT 24/2294
[nummer 5]
20-05-2023
07-05-2023
12-06-2023
2.1.
Het bedrag van de naheffingsaanslagen bestaat uit een deel verschuldigde parkeerbelasting en een deel naheffingskosten. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd aan eiser, tevens kentekenhouder van de auto.
2.2.
Op 3 mei 2023 stond de auto van eiser met kenteken [kentekennummer] geparkeerd aan de Piet Smitkade in Rotterdam, op 1, 2, 7 en 10 mei 2023 aan de Adriaan Kooningsstraat in Rotterdam en nogmaals op 7 mei 2023 aan de Jan Pettersonstraat in Rotterdam.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de uitspraken op bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de heffingsambtenaar het inzagerecht geschonden?
5. Eiser betoogt dat de heffingsambtenaar de stukken twee werkdagen voor de hoorzitting heeft verstrekt, terwijl de stukken op grond van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten minste één week voorafgaand aan het horen ter inzage moeten worden gelegd.
5.1.
Op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage. Op grond van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb, kunnen belanghebbenden tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften van deze stukken verkrijgen. Op grond van artikel 7:4, vijfde lid, van de Awb kan toepassing van het tweede lid achterwege worden gelaten voor zover de belanghebbenden daarmee instemmen. In het geval een belanghebbende op grond van artikel 7:4 van de Awb om een afschrift van de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verzocht en het bestuursorgaan vervolgens tijdig voor de hoorzitting een kopie van deze stukken aan de belanghebbende heeft toegezonden (in papieren vorm dan wel langs digitale weg), geldt dat daarmee is voldaan aan de strekking van het inzagerecht en dat een belanghebbende het bestuursorgaan niet kan tegenwerpen dat het de op de zaak betrekking hebbende stukken niet ter inzage heeft gelegd. [1]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar het inzagerecht niet geschonden. De heffingsambtenaar heeft de stukken niet ter inzage gelegd. De hoorzitting vond in alle zaken plaats op 15 januari 2024. De heffingsambtenaar heeft een afschrift van de op de zaken betrekking hebbende stukken op 9 januari 2024 per post aan de gemachtigde verstuurd, die de stukken een dag later heeft ontvangen. Anders dan de gemachtigde kennelijk betoogt, brengt de verplichting om de stukken ten minste een week voor de hoorzitting ter inzage te leggen, niet mee dat de heffingsambtenaar deze stukken ook ten minste een week voor de hoorzitting moet toezenden. Het gaat erom of de gemachtigde voldoende gelegenheid heeft gehad de stukken te bestuderen voorafgaand aan de hoorzitting. De heffingsambtenaar heeft in elk van de onderhavige zes zaken aan de gemachtigde het vorderingsrapport gestuurd van twee pagina’s met vier pagina’s aan foto’s van de scanauto. De gemachtigde heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad deze stukken voorafgaand aan de hoorzitting te bestuderen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser in beroep geen nieuwe argumenten naar voren heeft gebracht op basis van de stukken die hem in bezwaar zijn toegezonden. De heffingsambtenaar heeft dus tijdig voor de hoorzitting een kopie van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde toegezonden. Daarmee is voldaan aan de strekking van het inzagerecht. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen terecht aan eiser opgelegd?
6. Eiser betoogt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn parkeervergunning op het moment van parkeren geldig was voor de desbetreffende locaties waar hij zijn auto heeft geparkeerd. De heffingsambtenaar heeft hem ten onrechte niet op de hoogte gesteld dat zijn parkeervergunning zou gaan verlopen.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen terecht aan eiser opgelegd. Van parkeren met een vergunning is alleen sprake als wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. [2] De heffingsambtenaar heeft de tijdelijke parkeervergunning aan eiser verleend voor de periode van 19 april 2022 tot en met 30 april 2023 en heeft daarbij de voorwaarden van die vergunning schriftelijk aan eiser bekendgemaakt. In de vergunningsvoorwaarden staat onder andere dat de tijdelijke parkeervergunning na de einddatum niet automatisch wordt verlengd en dat na de einddatum opnieuw een tijdelijke parkeervergunning kan worden aangevraagd. In een brief van 3 februari 2023 over een kentekenwijziging is eiser opnieuw geïnformeerd over het einde van de parkeervergunning per 30 april 2023. Gelet op de verzendadministratie van de heffingsambtenaar is het aannemelijk dat de brieven van 19 april 2022 en 3 februari 2023 aan eiser per post zijn verzonden. Eiser heeft niets aangevoerd dat het vermoeden dat de brieven door hem zijn ontvangen, kan ontzenuwen. Het was de eigen verantwoordelijkheid van eiser om tijdig een nieuwe parkeervergunning aan te vragen. Ten tijde van de parkeeracties beschikte eiser niet over een geldige parkeervergunning. Nu hij geen parkeerbelasting heeft betaald, zijn de naheffingsaanslagen terecht aan eiser opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
7. Eiser betoogt dat het opleggen van de naheffingsaanslagen in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Volgens eiser is hier sprake van een bijzondere omstandigheid, omdat het (onredelijk) lang heeft geduurd voordat eiser op de hoogte is geraakt van het feit dat hij geparkeerd stond zonder geldige parkeervergunning. De heffingsambtenaar had eiser eerder op de hoogte moeten stellen om nadere naheffingsaanslagen te voorkomen.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat het opleggen van naheffingsaanslagen gebonden beschikkingen zijn waarbij de heffingsambtenaar op grond van de wet geen beleidsruimte heeft. In beginsel is het de rechtbank dan ook niet toegestaan om de wettelijke verplichting tot het opleggen van naheffingsaanslagen te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die de wetgever niet heeft voorzien. Naheffing is niet toegestaan in situaties waarin de belastingplichtige niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen of de belastingplichtige door onvoorziene omstandigheden, zoals een acute noodsituatie, redelijkerwijs niet kan worden gevergd de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. Buiten deze situaties om, kan niet worden gezegd dat in gevallen van ontbrekende of geringe verwijtbaarheid en in gevallen waarin het bedrag van de kostenopslag naar het oordeel van de rechter niet passend en geboden zou zijn, sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. [3] Omdat eiser op de hoogte was of had moeten zijn van het einde van de parkeervergunning, heeft hij in redelijkheid gelegenheid gehad de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Van bijzondere omstandigheden is dus geen sprake. De rechtbank kan de naheffingsaanslagen daarom niet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat van een schending van het motiveringsbeginsel geen sprake is. De heffingsambtenaar heeft met foto’s onderbouwd dat de auto van eiser op de betreffende data en locaties geparkeerd stond zonder dat hij parkeerbelasting had voldaan.
7.3.
Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel moet de heffingsambtenaar de benodigde kennis vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. [4] Niet is gebleken dat de heffingsambtenaar dat niet heeft gedaan. Anders dan eiser kennelijk betoogt, vloeit uit het zorgvuldigheidsbeginsel geen verplichting voort voor de heffingsambtenaar om eiser telefonisch te informeren over een opgelegde naheffingsaanslag om eventuele volgende naheffingsaanslagen te voorkomen.
7.4.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. de Bloois, griffier. Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 oktober 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1107, r.o. 3.6.
2.HR 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.
3.HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535, r.o. 5.6.1. t/m 5.6.5.
4.Artikel 3:2 van de Awb.