ECLI:NL:RBROT:2025:11998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
11689687 CV EXPL 25-10917
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van eigen risico en eigen bijdrage in zorgverzekering

In deze zaak heeft CZ Zorgverzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die zelf procedeert, met betrekking tot een zorgverzekeringsovereenkomst. De eiseres stelt dat de gedaagde een bedrag van € 136,- aan eigen risico en eigen bijdrage niet heeft voldaan. De gedaagde is polishouder voor zichzelf, zijn ex-partner en drie kinderen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde verantwoordelijk is voor het betalen van de premie, eigen bijdrage en eigen risico van meeverzekerden. De gedaagde betwist de hoogte van de vordering en voert aan dat CZ ten onrechte een eigen bijdrage voor zijn minderjarige kind en ex-partner in rekening heeft gebracht. Hij stelt ook dat hij slachtoffer is van de toeslagenaffaire en dat deze vordering in dat kader had moeten worden meegenomen.

De kantonrechter heeft de vordering van CZ toegewezen, omdat de gedaagde onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij verantwoordelijk is voor de zorgverzekering van zijn ex-partner en kinderen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde tot het moment van splitsing van de polis verantwoordelijk blijft voor de eigen bijdrage en het eigen risico van zijn ex-partner. De gedaagde heeft niet meer gereageerd op de standpunten van CZ, waardoor zijn verweer niet meer kan worden meegenomen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 136,- aan CZ, evenals incassokosten van € 40,- en rente van € 7,15. De proceskosten zijn begroot op € 381,14, die ook voor rekening van de gedaagde komen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11689687 CV EXPL 25-10917
datum uitspraak: 5 september 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
CZ Zorgverzekeringen N.V.,
vestigingsplaats: Tilburg,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaats] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘CZ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 25 februari 2025, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord;
  • de repliek, met bijlagen;
1.2.
[gedaagde] heeft niet meer gereageerd op de repliek van CZ, ondanks dat hij daarvoor wel de gelegenheid heeft gekregen.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[gedaagde] heeft met CZ een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst moet [gedaagde] een eigen risico en een eigen bijdrage betalen voor zorg die aan hem en zijn meeverzekerden is verleend. Volgens CZ heeft [gedaagde] een bedrag van € 136,- aan eigen risico en eigen bijdrage niet betaald. CZ vordert daarom in deze procedure dat [gedaagde] wordt veroordeeld om dit bedrag alsnog aan haar te betalen. Omdat [gedaagde] niet op tijd heeft betaald, eist CZ ook dat [gedaagde] de rente en een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten aan haar moet betalen.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering. Hij voert aan dat CZ ten onrechte een eigen bijdrage voor zijn minderjarige kind en zijn ex-partner in rekening heeft gebracht. Verder geeft [gedaagde] aan dat hij slachtoffer is van de toeslagenaffaire en dat deze vordering had moeten worden meegenomen in de afhandeling daarvan.
2.3.
De kantonrechter wijst de vordering van CZ toe. Hierna zal worden uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit besluit is gekomen.
[gedaagde] is polishouder voor zowel zichzelf als zijn partner en drie kinderen
2.4.
[gedaagde] betwist de hoogte van de vordering. Volgens [gedaagde] heeft CZ ten onrechte een eigen bijdrage en het eigen risico voor zijn ex-partner bij hem in rekening gebracht. Omdat zij inmiddels uit elkaar zijn, meent [gedaagde] dat hij dit bedrag niet hoeft te betalen. Voorts voert [gedaagde] aan dat CZ een eigen bijdrage heeft opgelegd voor zijn minderjarige kind, terwijl volgens hem voor minderjarige kinderen geen eigen bijdrage verschuldigd is.
2.5.
CZ heeft als reactie op de standpunten van [gedaagde] uitgelegd dat de onderhavige vordering betrekking heeft op een rekening van 6 maart 2022. Op 23 februari 2024 heeft [gedaagde] telefonisch doorgegeven dat hij en zijn ex-partner uit elkaar zijn. Naar aanleiding hiervan is op 1 maart 2024 de polis van [gedaagde] gesplitst van die van zijn ex-partner. Tot dat moment was [gedaagde] verantwoordelijk voor de zorgverzekering van zijn ex-partner. Ten aanzien van de eigen bijdrage voor het minderjarige kind van [gedaagde] legt CZ uit dat deze bijdrage voor alle leeftijden geldt, dus ook voor kinderen. Bovendien is ook een toelichting gegeven op de eigen bijdrage bij het verstrekken van de zorgkostennota waar de kosten voor het kind van [gedaagde] zijn beschreven. [gedaagde] heeft niet meer op de standpunten van CZ gereageerd, ondanks dat hij daartoe wel de gelegenheid heeft gekregen.
2.6.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de hoogte van de vordering onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Als polishouder is [gedaagde] verantwoordelijk voor de zorgverzekering en dus ook voor het betalen van de premie, de eigen bijdrage en het eigen risico van meeverzekerden. Niet is gebleken dat [gedaagde] of zijn ex-partner eerder dan 23 februari 2024 een verzoek tot splitsing van de polis heeft gedaan. Daarom blijft [gedaagde] tot dat moment verantwoordelijk voor de eigen bijdrage en het eigen risico van zijn ex-partner over het jaar 2022. Daarnaast is hij ook gehouden de eigen bijdrage voor zijn kinderen te betalen.
[gedaagde] is slachtoffer van de toeslagenaffaire
2.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij slachtoffer is van de toeslagenaffaire en dat de onderhavige vordering dat kader zou moeten worden meegenomen. Volgens hem zijn met zijn overige schuldeisers wel regelingen getroffen.
2.8.
CZ geeft bij repliek aan bekend te zijn met het feit dat [gedaagde] is getroffen door de toeslagenaffaire. Zijn schulden tot aan 1 juni 2021 zijn in dat kader ook via de Kredietbank Rotterdam voldaan. De onderhavige vordering heeft echter betrekking op de periode vanaf 16 december 2021, dus geruime tijd ná 1 juni 2021. Deze vordering moet [gedaagde] volgens CZ daarom zelf betalen. [gedaagde] heeft de stelling van CZ niet meer weersproken.
2.9.
De kantonrechter gaat aan het standpunt van [gedaagde] voorbij. De omstandigheid dat [gedaagde] slachtoffer is geweest van de toeslagenaffaire – hoe vervelend dit voor [gedaagde] ook is- maakt niet dat [gedaagde] de onderhavige vordering, die ziet op de periode ná 1 juni 2021, niet hoeft te betalen.
[gedaagde] moet € 136,- aan eigen bijdrage aan CZ betalen
2.10.
Gelet op het bovenstaande, wijst de kantonrechter de vordering van CZ toe. Dit betekent dat [gedaagde] € 136,- aan CZ moet betalen. De kantonrechter gaat ervan uit dat CZ (en haar deurwaarder) tijdens de tenuitvoerlegging van dit vonnis rekening houden met de (financiële) situatie van [gedaagde] als slachtoffer van de toeslagenaffaire.
[gedaagde] moet incassokosten van € 40,- betalen
2.11.
De incassokosten van € 40,- worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet rente betalen
2.12.
De rente wordt toegewezen, omdat CZ genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. De rente bedraagt, zoals door CZ onbetwist is gesteld, € 7,15 berekend tot 25 februari 2025.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan CZ moet betalen op € 146,14 aan dagvaardingskosten, € 135,- aan griffierecht, € 80,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 40,-) en € 20,- aan nakosten. Dat is in totaal € 381,14. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat CZ dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ te betalen € 183,15 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 136,- vanaf 25 februari 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van CZ worden begroot op € 381,14;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
64362