ECLI:NL:RBROT:2025:12021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
FT RK 25/516
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens fraude en gebrek aan goede trouw

In deze zaak heeft verzoekster op 31 maart 2025 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 8 september 2025 zijn verzoekster en verschillende betrokkenen, waaronder een schuldhulpverlener en een beschermingsbewindvoerder, gehoord. Verzoekster ontvangt een Participatiewet-uitkering en heeft een schuldenlast van € 56.888,99. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als verzoekster te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank concludeert dat dit in dit geval niet aannemelijk is. Verzoekster heeft een fraudeschuld aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van € 46.109,61, ontstaan door het niet tijdig informeren van de SVB over het overlijden van haar moeder. De rechtbank stelt vast dat verzoekster jarenlang heeft geprofiteerd van onterechte uitkeringen en niet heeft geprobeerd een betalingsregeling te treffen met de SVB. Hierdoor is de schuld niet te goeder trouw ontstaan. De rechtbank wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn die de toelating rechtvaardigen, ondanks het ontbreken van goede trouw. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 september 2025.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 september 2025
[verzoekster],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 31 maart 2025 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ter zitting van 8 september 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna te noemen schuldhulpverlening);
  • mevrouw N.J. Eckhardt, beschermingsbewindvoerder;

2.De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 56.888,99.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Op de schuldenlijst van verzoekster staat een fraudeschuld aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van € 46.109,61. Volgens verzoekster is deze schuld ontstaan omdat na het overlijden van haar moeder in oktober 2018 de AOW-uitkering en AIO-aanvulling nog gedurende ruim vijf jaar ten onrechte op de gezamenlijke rekening van verzoekster en haar moeder zijn uitbetaald. Verzoekster heeft nagelaten de SVB tijdig en juist te informeren over het overlijden van haar moeder. Het is echter de verantwoordelijkheid van verzoekster om de uitkeringsinstantie volledig en correct te informeren over omstandigheden die van invloed zijn op het recht op uitkering. Dat zij dit niet heeft gedaan, valt verzoekster te verwijten. Daarbij geldt dat verzoekster jarenlang heeft geprofiteerd van deze onterechte betalingen. Het ontvangen bedrag is niet apart gezet of gereserveerd, zodat het niet meer beschikbaar was voor terugbetaling toen de vordering door de SVB werd opgelegd. Ook valt verzoekster te verwijten dat zij, kort na het bekend worden van de vordering, niet heeft geprobeerd een betalingsregeling met de SVB te treffen, maar zich in plaats daarvan direct tot schuldhulpverlening heeft gewend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de schuld aan de SVB niet te goeder trouw is ontstaan noch onbetaald is gelaten.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.P. Pot, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 september 2025. [1]