ECLI:NL:RBROT:2025:12028

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
FT RK 25/515
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een gedwongen schuldregeling wegens frauduleuze vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling van een verzoekster die in financiële problemen verkeert. De verzoekster had een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waaronder de Sociale Verzekeringsbank (SVB), maar de SVB weigerde in te stemmen met deze regeling. De SVB voerde aan dat de verzoekster niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden voor schuldhulpverlening, omdat haar schulden waren ontstaan door fraude. De verzoekster had jarenlang verzwegen dat haar moeder was overleden, waardoor onterecht AOW-uitkeringen en AIO-aanvullingen waren doorbetaald. De rechtbank oordeelde dat de SVB in redelijkheid had kunnen weigeren om in te stemmen met de schuldregeling, gezien de ernst van de fraude en het grote belang van de SVB bij het terugvorderen van gemeenschapsgelden. De rechtbank wees het verzoek om de SVB te bevelen in te stemmen met de schuldregeling af, en zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 september 2025
afwijzing gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 31 maart 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- de Sociale Verzekeringsbank (SVB);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De SVB heeft op 1 juli 2025 een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 8 september 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna te noemen schuldhulpverlening);
  • mevrouw N.J. Eckhardt, beschermingsbewindvoerder;
  • mevrouw mr. A. Marijnissen, namens de SVB.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift acht schuldeisers, waarvan twee preferente en zes concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 56.888,99 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 19 september 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 1,48% aan de preferente schuldeisers en 0,74% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar PW-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zeven schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De SVB stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 46.109,61 op verzoekster.

3.Het verweer

De SVB heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat het verzoek om een dwangakkoord niet kan worden toegewezen. Volgens de SVB voldoet verzoekster niet aan de wettelijke voorwaarden om tot de schuldhulpverlening of schuldsaneringsregeling te worden toegelaten, omdat niet is gebleken dat zij in een problematische schuldsituatie verkeert of dat de schuldaflossing is gestaakt. Verzoekster ontvangt een bijstandsuitkering en zal binnenkort een AOW-uitkering ontvangen. De SVB is dan ook voornemens een betalingsregeling met verzoekster te treffen, waarbij de beslagvrije voet wordt gerespecteerd.
Daarnaast wijst de SVB erop dat de schuld van verzoekster is ontstaan door fraude. Verzoekster woonde samen met haar moeder en deelde met haar ook een gezamenlijke bankrekening, waarop de AOW-uitkering en AIO-aanvulling van de moeder van verzoekster werden betaald. In oktober 2018 is de moeder van verzoekster overleden. Verzoekster heeft dit verzwegen, waardoor ten onrechte de AOW-uitkering en AIO-aanvulling zijn doorbetaald. Uiteindelijk heeft een derde de SVB in 2024 geïnformeerd over het overlijden. Verzoekster heeft toegegeven dat zij de ten onrechte betaalde AOW-uitkering en AIO-aanvulling heeft uitgegeven. De wet sluit in dat geval uit dat een schuld in een minnelijke regeling wordt kwijtgescholden. Zowel de AOW als de Participatiewet bepalen immers dat bij vorderingen die het gevolg zijn van opzet of grove schuld geen kwijtschelding mag plaatsvinden. Het opleggen van een dwangakkoord zou daarom in strijd zijn met de wet en met de bedoeling van de wetgever. Volgens de SVB is bovendien niet voldaan aan de vereisten van artikel 287a Faillissementswet. Er is geen sprake van een zodanig problematische situatie dat verzoekster niet in staat is om haar schulden te blijven betalen. Het voorstel van de kredietbank biedt ook geen toereikende waarborgen, onder meer omdat niet is onderzocht welk vermogen door de fraude mogelijk is opgebouwd.
Tot slot benadrukt de SVB dat zij een wettelijke taak heeft om ten onrechte uitgekeerde gemeenschapsgelden terug te vorderen. Het algemene belang van de gemeenschap weegt zwaarder dan het individuele belang van verzoekster bij kwijtschelding. Daarbij wijst de SVB erop dat de wet reeds voorziet in mogelijkheden tot matiging en kwijtschelding, maar pas na een langdurige aflossingsperiode (bij fraude na tien jaar). Het is volgens de SVB maatschappelijk onaanvaardbaar en in strijd met de wet om door middel van een dwangakkoord alsnog een (bijna volledige) kwijtschelding binnen korte tijd af te dwingen.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de SVB bij haar weigering vast.
Het gaat in deze procedure om de vraag of de SVB in redelijkheid heeft kunnen weigeren om in te stemmen met de schuldregeling. Daarbij wordt in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
In dit geval kon de SVB in redelijkheid haar instemming weigeren. Dat komt door het volgende.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van de SVB een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 81,1% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat de SVB in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Bij deze weigering heeft de SVB naar het oordeel van de rechtbank een groot belang mogen hechten aan de wijze waarop haar vordering is ontstaan en de mate van verwijtbaarheid van verzoekster. De schuld is immers ontstaan doordat verzoekster jarenlang heeft verzwegen dat haar moeder in oktober 2018 was overleden, waardoor de AOW-uitkering en AIO-aanvulling nog ruim vijf jaar zijn doorbetaald. Verzoekster heeft hierdoor naast haar bijstandsuitkering jarenlang ten onrechte over extra inkomsten beschikt. Verzoekster heeft verklaard dat zij wist dat het niet mocht, maar dat zij het om haar moverende redenen toch heeft gedaan. Zij heeft op deze manier jarenlang gefraudeerd met gemeenschapsgeld.
De bezwaren van de SVB zijn dan ook voldoende gegrond. In deze concrete omstandigheden van ernstige fraude is geen sprake van een onredelijke weigering van de SVB.
Gelet op het voorgaande wegen de belangen van de SVB als weigerende schuldeiser zwaarder dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om de SVB te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen. De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.P. Pot, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 september 2025. [1]