ECLI:NL:RBROT:2025:12047

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/666545 / HA ZA 23-858
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfpachtovereenkomst en concurrentiebeding tussen tankstationexploitanten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen die betrokken zijn bij de exploitatie van tankstations. De eisers, bestaande uit een natuurlijke persoon en een besloten vennootschap, hebben een erfpachtovereenkomst met de gedaagde, Kuwait Petroleum (Nederland) B.V., die hen het recht verleent om een tankstation te exploiteren op hun grond. De eisers stellen dat Kuwait een onjuiste opgave heeft gedaan van de verkochte brandstofhoeveelheden, waardoor zij te weinig erfpachtcanon hebben ontvangen. De rechtbank oordeelt dat Kuwait onvoldoende bewijs heeft geleverd om de door eisers gemaakte schatting van de verkochte brandstof te weerleggen. Daarnaast vorderen de eisers een verklaring voor recht dat Kuwait het concurrentiebeding in de overeenkomst heeft geschonden door een concurrerend tankstation te openen. De rechtbank oordeelt dat Kuwait inderdaad het concurrentiebeding heeft overtreden en dat de eisers recht hebben op schadevergoeding, hoewel de exacte schade nog moet worden vastgesteld. De zaak wordt aangehouden voor een mondelinge behandeling om de gevolgen van deze beslissing te bespreken en een mogelijke schikking te beproeven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/666545 / HA ZA 23-858
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KUWAIT PETROLEUM (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Jacobs te Rotterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser c.s.] en afzonderlijk respectievelijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] genoemd worden. Gedaagde zal hierna Kuwait genoemd worden.

1.De zaak in het kort

[eiser c.s.] is met Kuwait overeengekomen dat Kuwait een tankstation mag exploiteren op een perceel grond van [eiser c.s.] Kuwait was hiervoor een canon verschuldigd die afhankelijk was van de hoeveelheid verkochte brandstof. [eiser c.s.] stelt dat Kuwait een onjuiste opgave heeft gedaan van de hoeveelheid verkochte brandstof en te weinig canon heeft betaald. [eiser c.s.] heeft een onderbouwde schatting gemaakt van de hoeveelheid verkochte brandstof en die ligt veel hoger dan de opgaaf van Kuwait. Omdat de daadwerkelijk verkochte hoeveelheid in de administratie van Kuwait moet zijn vastgelegd, rust op Kuwait een verzwaarde betwistingsplicht. Kuwait heeft de schatting van [eiser c.s.] onvoldoende betwist. De rechtbank zal van de schatting van [eiser c.s.] uitgaan. De rechtbank wijst een tussenvonnis en bepaalt een mondelinge behandeling om de gevolgen van deze beslissing te bespreken en een schikking te beproeven. In de overeenkomst staat ook een concurrentiebeding. [eiser c.s.] vordert een verklaring voor recht dat Kuwait het beding heeft overtreden. Die vordering zal later worden toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 21 september 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank d.d. 14 januari 2024;
  • de brief van de rechtbank d.d. 13 maart 2024, houdende een zittingsagenda;
  • de brief van mr. Jacobs d.d. 8 april 2024, met bijlage;
  • de akte houdende overlegging producties, zijdens [eiser c.s.] ;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 24 april 2024;
  • de zittingsaantekeningen van mr. Hagen;
  • de pleitaantekeningen van mr. Jacobs.
2.2.
De rechtbank heeft de zaak na de mondelinge behandeling aangehouden om partijen de gelegenheid te geven in onderling overleg tot afspraken over de controle van de volumecijfers te komen. Partijen hebben de rechtbank aangegeven niet tot afspraken te kunnen komen.
2.3.
Daarop is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser sub 2] houdt zich bezig met de exploitatie van autowasstraten en tankstations in Nederland en België. [eiser sub 1] is aandeelhouder en bestuurder van [eiser sub 2] .
3.2.
Kuwait houdt zich binnen Nederland bezig met de exploitatie van tankstations. Kuwait heeft in maart 2004 de vennootschap Tango Holding B.V. overgenomen, die een netwerk van onbemande tankstations exploiteert handelend onder de merknaam "Tango".
3.3.
Tussen (rechtsvoorgangers van) [eiser c.s.] en Kuwait is op 2 mei 2002 een overeenkomst van erfpacht en opstalrecht gesloten (hierna: de overeenkomst). In deze overeenkomst is aan Kuwait het recht verleend om op een aan [eiser c.s.] toebehorend perceel grond een onbemand Tango-tankstation te bouwen en dit tankstation gedurende de looptijd van de overeenkomst te exploiteren. Dit tankstation is gelegen aan [adres 1] te [plaats 3] (hierna aangeduid als: [tankstation 1] ).
3.4.
Voor deze rechten is Kuwait aan [eiser sub 1] een vaste en een variabele erfpachtcanon (inclusief opstalretributie) verschuldigd.
3.5.
In de overeenkomst is onder meer bepaald:
"13. De vaste en variabele erfpachtcanon inclusief opstalretributie zal in gelijke termijnen achteraf per kwartaal worden betaald. Het voorschot van de variabele erfpachtcanon inclusief opstalretributie wordt het eerste jaar vastgesteld op basis van een verwachte omzet van 2.500 m3 [rechtbank: brandstof]. Ieder jaar daarna wordt dat voorschot opnieuw vastgesteld op basis van de omzet van de laatste periode van zes maanden. De afrekening van de variabele erfpachtcanon inclusief opstalretributie vindt plaats binnen drie maanden na afloop van elk boekjaar. Het boekjaar loopt van januari tot januari. Wederpartij [rechtbank: [eiser c.s.] ] ontvangt een accountantsverklaring van Tanxo [rechtbank: thans Kuwait] omtrent de afrekening van de variabele erfpachtcanon inclusief opstalretributie binnen zes maanden na afloop van het boekjaar
(...)
24. Wederpartij en de B.V. [rechtbank: thans [eiser c.s.] ] verplichten zich jegens Tanxo [rechtbank: Kuwait] om zich voor de duur van deze overeenkomst te onthouden, direct of indirect, van de oprichting c.q. de exploitatie van een benzinestation en een wasstraat binnen het gebied, dat omlijnd is op de aan deze overeenkomst als bijlage 2 aangehechte tekening. Op haar beurt verplicht Tanxo [rechtbank: Kuwait] zich jegens Wederpartij en de B.V. [rechtbank: [eiser c.s.] ] om zich voor de duur van deze overeenkomst te onthouden, direct of indirect, van de oprichting c.q. exploitatie van een benzinestation en een wasstraat binnen het gebied, in een vorige volzin bedoeld."
3.6.
Per brief van 30 mei 2011 heeft Kuwait aan [eiser sub 1] verzocht om een eenmalige ontheffing van het concurrentiebeding om nog een Tango-tankstation te [plaats 3] te kunnen exploiteren. Per brief van 8 juni 2011 heeft [eiser sub 1] deze ontheffing geweigerd.
3.7.
Kuwait exploiteert per 11 april 2018 (dat is de in het uittreksel van het Handelsregister KvK genoemde datum van vestiging) aan [adres 2] te [plaats 3] een tankstation onder de [handelsnaam] , (hierna aangeduid als: [tankstation 2] ).
3.8.
[eiser sub 1] heeft de overeenkomst per brief van 21 september 2021 opgezegd tegen 28 september 2021.
3.9.
Op de einddatum van de overeenkomst heeft [eiser sub 1] de individuele vermogensbestanddelen van [tankstation 1] tegen de resterende boekwaarde van Kuwait gekocht voor een bedrag van € 105.000,-. Op diezelfde dag heeft [eiser sub 1] het perceel en het tankstation doorverkocht aan [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ), een aan [eiser sub 2] gelieerde vennootschap, voor een bedrag van € 1.480.000,-. Na die verkoop is de exploitatie van het tankstation voorgezet door een aan [eiser sub 2] gelieerde vennootschap.
3.10.
Per brief van 19 december 2022 heeft de advocaat van [eiser c.s.] aan Kuwait om afgifte verzocht van de accountantsverklaringen als bedoeld in artikel 13 van de overeenkomst over de jaren 2016 - 2022 in verband met de berekening van de variabele erfpachtvergoeding inclusief opstalretributie (hierna aangeduid als: de variabele vergoeding).
3.11.
In februari 2023 heeft Kuwait aan [eiser c.s.] twee rapporten van feitelijke bevindingen d.d. 31 januari 2023 van Baker Tilly Netherlands N.V. (hierna: Baker Tilly) overhandigd, betreffende de verkoop van brandstof door het tankstation aan [tankstation 1] in de jaren 2021 en 2022.
3.12.
Per brief van 21 juli 2023 heeft de advocaat van [eiser c.s.] aanspraak gemaakt op nabetaling van de variabele vergoeding en op betaling van schade geleden bij de verkoop van het [tankstation 1] aan [bedrijf] .

4.Het geschil

4.1.
De vordering van [eiser c.s.] luidt zakelijk weergegeven - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I te verklaren voor recht dat Kuwait vanaf de opening van het [tankstation 2] aan [adres 2] , althans vanaf 11 april 2018 het concurrentiebeding uit de overeenkomst van 8 mei 2022 heeft overtreden, en
II te verklaren voor recht dat Kuwait aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geleden schade, en
III Kuwait te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Kuwait te betalen een bedrag van € 2.769.827,37, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente vanaf 20 juli 2023 tot de dag der algehele voldoening, en
IV Kuwait te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, met bepaling dat over die kostenveroordeling wettelijke rente verschuldigd wordt indien deze niet binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis en daartoe strekkend verzoek van eiser is betaald.
4.2.
Het verweer van Kuwait strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser c.s.] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit geding, onder bepaling dat (i) de proceskosten voldaan dienen te worden binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt - (ii) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede (iii) met veroordeling van [eiser c.s.] in de nakosten.

5.De beoordeling

5.1.
De vorderingen van [eiser c.s.] zijn gegrond op een toerekenbare tekortkoming van Kuwait in de nakoming van twee afzonderlijke onderdelen van de overeenkomst tussen [eiser c.s.] en Kuwait.
a) concurrentiebeding
5.1.1.
[eiser c.s.] stelt dat Kuwait met de opening van het concurrerende [tankstation 2] het concurrentiebeding heeft overtreden vanaf het moment van opening van dit tankstation (11 april 2018) tot het einde van de overeenkomst. [eiser c.s.] heeft door deze tekortkoming schade geleden in de vorm van verlies van omzet.
b) verkoopvolumes
5.1.2.
[eiser c.s.] stelt verder dat Kuwait een onjuiste opgave heeft gedaan van de verkochte hoeveelheid brandstoffen door het tankstation aan [adres 1] gedurende de looptijd van de overeenkomst. [eiser c.s.] constateert vanaf eind 2021 een plotselinge trendbreuk in de verkoop van brandstof bij [tankstation 1] . De variabele vergoeding is in dat licht op basis van te lage verkoopaantallen berekend en betaald. Daardoor heeft [eiser c.s.] schade geleden in de vorm van gemiste variabele vergoeding. [eiser c.s.] begroot deze schade op een bedrag van € 722.102,-.
Voorts heeft [eiser c.s.] schade geleden doordat zij [tankstation 1] voor een te laag bedrag aan [bedrijf] heeft verkocht, nu die verkoopprijs mede was gebaseerd op de verkoophoeveelheden brandstof, die dus door de tekortkoming van Kuwait te laag waren. Uitgaande van de waarde van [tankstation 1] rekening houdend met de juiste verkoophoeveelheden, zou [eiser c.s.] [tankstation 1] voor een bedrag van € 860.000,- meer hebben kunnen verkopen aan [bedrijf] .
5.1.3.
Over deze bedragen is wettelijke rente verschuldigd. Berekend over de hoofdsommen tot aan 19 juli 2023 telt dit alles op tot een bedrag van € 2.796.827,37, aldus [eiser c.s.]
5.2.
De rechtbank oordeelt als volgt.
a) het concurrentiebeding
5.3.
Tussen partijen is niet in discussie dat Kuwait in strijd met het concurrentiebeding in 2018 het tankstation aan [adres 2] heeft geopend, dat, in ieder geval op de lokale markt, concurreert met [tankstation 1] .
5.4.
Kuwait stelt zich op het standpunt dat het concurrentiebeding op grond van artikel 6 lid 2 Mededingingswet (Mw) / artikel 101 lid 2 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) nietig is. Zelfs als het concurrentiebeding niet nietig zou zijn, kan [eiser c.s.] geen aanspraak maken op vergoeding op schadevergoeding, omdat [eiser c.s.] niet heeft aangetoond dat [eiser sub 2] / [eiser c.s.] door het schenden van het concurrentiebeding schade lijdt die aan de beweerdelijke tekortkoming kan worden toegerekend.
5.5.
Kuwait heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Het concurrentiebeding heeft een mededingingsbeperkende strekking, althans mededingingsbeperkende gevolgen.
Zij licht dit als volgt toe. De overeenkomst is gesloten tussen twee partijen die op de nationale markt concurrenten van elkaar zijn en op de lokale markt potentiële concurrenten. Omdat het concurrentiebeding het karakter van een marktverdelingsafspraak heeft, kan dit beding niet anders worden gezien dan als een beding met mededingingsbeperkende strekking.
Partijen hebben gekozen voor een variabele vergoeding en een wederkerig beding. Om [eiser c.s.] ( [eiser sub 2] ) voldoende zekerheid te geven over haar opbrengsten hadden partijen ook kunnen kiezen voor een hogere vaste vergoeding, zodat het beding uit het perspectief van [eiser c.s.] ( [eiser sub 2] ) minder noodzakelijk zou zijn geweest. Als het concurrentiebeding dan bovendien enkel voor [eiser c.s.] ( [eiser sub 2] ) zou hebben gegolden, zou het veel meer het karakter van een branchebeschermingsclausule hebben gehad en zou wellicht kunnen worden beargumenteerd dat geen sprake is van een mededingbeperkende strekking, maar dat geldt niet voor de daadwerkelijk gekozen vorm, die verder gaat dan branchebescherming.
Het beding heeft de concurrentie op de retailmarkt voor motorbrandstoffen ook merkbaar op negatieve wijze beïnvloed. [eiser c.s.] heeft geen toestemming verleend voor het openen van een nieuw tankstation. Binnen de relatief beperkte omvang van de gemeente [plaats 3] is de invloed op de mededinging van het al dan niet openen van één tankstation aanzienlijk.
Overigens kwalificeert het beding niet als een nevenrestrictie. Partijen hebben zelf gekozen voor een (deels) variabele vergoeding en een wederkerig concurrentiebeding. Het beding gaat aldus verder dan noodzakelijk.
De afspraak tussen [eiser c.s.] ( [eiser sub 2] ) en Kuwait kan niet profiteren van de vrijstelling van het kartelverbod van artikel 6 lid 3 Mw/ artikel 101 lid 3 VWEU, omdat geen sprake is van de in die artikelen genoemde uitzonderingen.
5.6.
[eiser c.s.] bestrijdt dit betoog gemotiveerd.
5.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Bij de beoordeling of een concurrentiebeding een mededingingsbeperkende strekking heeft, moet worden gelet op de bewoordingen en de doelstellingen ervan, alsook op de economische en juridische context. Bij de beoordeling van die context moet ook rekening worden gehouden met de aard van de betrokken goederen of diensten en met de daadwerkelijke voorwaarden voor het functioneren en de structuur van de betrokken markt of markten. Bij het onderzoek naar de vraag of het desbetreffende besluit mededingingsbeperkend is, mag bovendien rekening worden gehouden met de bedoelingen van partijen (HvJEU 13 oktober 2011, C-32/11, ECLI:EU:C:2011:649 (Pierre Fabre Dermo-Cosmétique); HvJEU 14 maart 2013, C-439/09, ECLI:EU:C:2013:160, NJ 2013/363 (Allianz)).
Het begrip mededingingsbeperkende strekking moet restrictief worden uitgelegd en kan uitsluitend worden toegepast op vormen van coördinatie die de mededinging in die mate nadelig beïnvloeden dat de effecten ervan niet behoeven te worden onderzocht (HvJEU 11 september 2014, C-67/13, ECLI:EU:C:2014:2204 (Groupement des cartes bancaires); HvJEU 26 november 2015, C-345/14, ECLI:EU:C:2015:784 (Maxima Latvija)). Dat een bepaalde vorm van coördinatie de potentie heeft om de mededinging te beperken, maakt derhalve op zichzelf nog niet dat sprake is van een besluit met een mededingingsbeperkende strekking. [1] Van de partij die zich beroept op strijd met het (Unierechtelijk) mededingingsrecht wordt verwacht dat zij haar stellingen onderbouwt met een gedegen economische analyse, gebaseerd op concrete feiten.
5.8.
Gelet op dat toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat Kuwait haar beroep op nietigheid onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Dat de hiervoor genoemde hoge lat wordt gehaald en het hier een strekkingsbeding zou betreffen is bepaald niet evident; over de relatieve posities en marktaandelen van Kuwait, [eiser sub 2] en de andere aanbieders van brandstoffen heeft zij geen concrete stellingen betrokken. Ook de bedoelingen van partijen zijn niet behoorlijk uitgewerkt.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van daadwerkelijke beïnvloeding van de mededinging is een gedegen marktanalyse nodig, die ontbreekt. De enkele omstandigheid dat partijen hun afspraken anders hadden kunnen vormgeven is onvoldoende.
5.9.
Kuwait heeft erkend dat sprake is van een schending van het concurrentiebeding. Vordering I is dus toewijsbaar. Datzelfde geldt voor vordering II, nu buiten kijf staat dat deze wanprestatie aan Kuwait kan worden toegerekend.
5.10.
Vordering III is niet toewijsbaar, omdat de omvang van de schade is betwist en [eiser c.s.] zijn stellingen omtrent de schade die hij ten gevolge van de wanprestatie heeft geleden niet behoorlijk heeft uitgewerkt en onderbouwd. Ter zitting is ter sprake geweest dat eventueel een deskundige kan worden benoemd, teneinde de schade in deze procedure te begroten.
Een andere mogelijkheid is verwijzing naar de schadestaat, want de mogelijkheid van schade is, gelet op de aard van het geschonden beding, wel aannemelijk. Dat volstaat en het is vaste jurisprudentie dat de rechtbank de zaak naar de schadestaat kan verwijzen als de schade niet begroot kan worden.
Dit punt zal met partijen op de hierna te noemen zitting nader worden besproken.
b) de verkoopvolumes
5.11.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser c.s.] dat bedoeld wordt nakoming te vorderen van de verbintenis van Kuwait uit de overeenkomst om aan [eiser c.s.] de correcte (op juiste volumecijfers gebaseerde) variabele vergoeding uit te keren.
5.12.
Aan de verbintenis tot berekening en uitkering van de variabele vergoeding ex artikel 13 en 14 van de overeenkomst hebben partijen altijd uitvoering gegeven doordat jaarlijks een voorschot vastgesteld werd op basis van de over laatste zes maanden van het voorafgaande jaar gerealiseerde verkochte hoeveelheid. Vervolgens vond na afloop van ieder kalenderjaar binnen drie maanden een afrekening plaats op basis van de (volgens de opgave van Kuwait) daadwerkelijk gerealiseerde verkoophoeveelheden. [eiser sub 1] zond in dit kader maandelijks voorschotnota's, Kuwait (Tango) gaf vervolgens na afloop van het jaar per e-mail de maandelijks verkochte hoeveelheden door en [eiser sub 1] stelde op basis van die cijfers een definitieve (eind)factuur op die hij aan Kuwait (Tango) toezond.
5.13.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of de door Kuwait uitgekeerde variabele vergoedingen tot stand zijn gekomen op basis van de juiste volumecijfers. Het is aan [eiser c.s.] om te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat de aan de variabele vergoedingen ten grondslag liggende volumecijfers onjuist zijn. Immers, hij beroept zich op de rechtsgevolgen van die stelling, en vordert betaling van een aanvullende uitkering van variabele vergoeding door Kuwait.
5.14.
[eiser c.s.] heeft terecht aangevoerd dat de rapporten van Baker Tilly niet volstaan, omdat, zoals in die rapportages is aangegeven, Baker Tilly op de door Kuwait aan haar aangeleverde volumecijfers geen accountantscontrole heeft toegepast en er ook geen beoordelingsopdracht is uitgevoerd. [eiser c.s.] mocht dat wel verwachten. In artikel 13 van de overeenkomst staat dat [eiser c.s.] omtrent de afrekening van de variabele erfpachtcanon een “accountantsverklaring” zou ontvangen. De accountant die een opdracht tot het verstrekken van zo’n verklaring aanvaardt, is gebonden aan de nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS). Met de term “accountantsverklaring” die gebruikt wordt in artikel 13 van de overeenkomst werd tot de wijziging van NV COS Standaard 705 per 15 december 2010 een “controleverklaring” bedoeld.
5.15.
Partijen zijn er voorafgaand aan deze procedure noch tijdens de aanhouding van deze procedure in geslaagd in onderling overleg te komen tot een vaststelling van de volumecijfers aan de hand van de registratiesystemen van Kuwait.
5.16.
[eiser c.s.] heeft zijn stelling dat de volumecijfers waarop Kuwait de uitgekeerde variabele vergoedingen heeft gebaseerd onjuist zijn geconcretiseerd door overlegging van een schatting die [eiser sub 1] na de opzegging van de overeenkomst heeft opgesteld van de in haar ogen juiste volumecijfers en corresponderende gemiste vergoeding. Bij deze schatting heeft [eiser c.s.] zich gebaseerd op:
(1) een overzicht van de gerapporteerde hoeveelheid verkochte brandstof over de gehele looptijd van de overeenkomst, waarbij ter vergelijking de verkoopcijfers van de door [eiser sub 2] geëxploiteerde tankstations in Arnhem en [plaats 2] zijn meegenomen;
(2) Rapporten van NOVE, de branchevereniging voor de zelfstandige brandstofhandel, over de landelijke verkoopaantallen van brandstof in 2021 en 2022.
5.17.
In de onderbouwde schatting wordt het volgende inzichtelijk gemaakt. Vanaf de start van de overeenkomst in 2002 is de verkochte hoeveelheid brandstof geleidelijk teruggelopen van 7 miljoen liter in 2002 tot ruim 3,5 miljoen liter in 2021. De overeenkomst is opgezegd tegen 28 september 2021. Vanaf oktober 2021 begint de verkoophoeveelheid op te lopen en die tendens zet zich in 2022 onverkort voor. De hoeveelheid verkochte brandstof in elke maand in 2022 bedraagt 50% tot 150% meer dan de hoeveelheid verkochte brandstof in dezelfde maand van het jaar daarvoor. In 2022 wordt door [tankstation 1] een verkoophoeveelheid gerealiseerd van 7,7 miljoen liter. De hogere verkoophoeveelheden vallen iets terug in oktober 2022, als het tankstation weer wordt geëxploiteerd door [eiser sub 2] en de vaste klanten van Tango met een Tango-tankpas zijn weggevallen. De ten opzichte van 2021 sterk gestegen maandelijkse verkoophoeveelheden blijven in de loop van 2022 en in 2023 behoorlijk constant.
Deze stijging is niet te zien bij de tankstations in Arnhem en [plaats 2] . De omzet van die tankstations over 2022 is vergelijkbaar met de daaraan voorafgaande jaren. Ook landelijk is er geen sprake geweest van een wijziging in de verkoophoeveelheden, sterker nog: er is sprake geweest van een geringe daling van 0,9% van de verkochte hoeveelheden over 2022 ten opzichte van 2021. Een duidelijke andere oorzaak, eventueel van lokale aard, valt niet aan te wijzen.
5.18.
Kuwait heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Tijdens de looptijd van de overeenkomst zijn geen onjuiste volumecijfers verstrekt. De door Kuwait aan [eiser c.s.] verstrekte cijfers zijn correct. Zij baseerde die cijfers op haar geautomatiseerde registratiesysteem, dat de getankte liters bijhoudt. Die getallen worden vervolgens vergeleken met de inhoud van de tanks. Het registratiesysteem van Kuwait zit zo in elkaar dat substantiële onregelmatigheden zouden opvallen, in ieder geval bij de jaarlijkse audit. Dat is niet gebeurd. Geen van de medewerkers die betrokken zijn bij het doorgeven van de volumecijfers aan [eiser sub 1] heeft belang bij het opgeven van onjuiste cijfers. Kuwait ziet wel een oorzaak voor de gestegen omzet, te weten het nog scherper sturen op prijs.
5.19.
Naar het oordeel van de rechtbank is de stijging van de volumecijfers sinds 2021 die volgt uit de door [eiser c.s.] gemaakte onderbouwde schatting niet te verklaren op basis van de door Kuwait genoemde prijsstrategie. [eiser c.s.] heeft terecht aangevoerd dat Tango op de Nederlandse markt altijd een prijsvechter is geweest, zodat het sturen op prijs niet nieuw was. [eiser c.s.] heeft voorts onbetwist gesteld dat [tankstation 1] ook voor 2021 in het algemeen het goedkoopste station in de regio was.
5.20.
Kuwait kan tegen die achtergrond niet volstaan met het enkel betwisten van de schatting van [eiser c.s.] Naar de eigen stelling van Kuwait kan het daadwerkelijk - onomstotelijk - aantonen dat de volumecijfers juist zijn enkel geschieden door de gecommuniceerde cijfers naast het door Kuwait beheerde digitale registratiesysteem te leggen. De essentiële informatie om de schatting van [eiser c.s.] te kunnen verifiëren ligt daarmee in het domein van Kuwait. Bovendien heeft zij zich jegens [eiser sub 1] contractueel verplicht die informatie op betrouwbare wijze (via een accountantsverklaring, die door Kuwait niet is afgegeven) aan hem te verstrekken. Om die reden rust op een Kuwait een verzwaarde betwistingsplicht.
5.21.
Kuwait heeft aan deze verzwaarde betwistingsplicht niet voldaan. Kuwait heeft geen afdoende, met stukken gestaafde, verklaring gegeven voor de door [eiser c.s.] gedocumenteerde opvallende trendbreuk sinds oktober 2021. Daarbij mocht van Kuwait ook worden verwacht dat zij zou ingaan op de specifieke situatie van [tankstation 1] . De algemene, maar zeer schetsmatig uitgewerkte en dus voor de rechtbank maar beperkt toetsbare, verklaring van Kuwait dat de stijging van de volumecijfers is veroorzaakt door een nieuw ingevoerd prijsmechanisme, is daarvoor zoals hiervoor vermeld onvoldoende. Ook de algemene verwijzing naar het landelijk gestegen aantal personenauto's, het gestegen inwoneraantal in [plaats 3] en omliggende gemeentes als trends die aan de volumestijging kunnen hebben bijgedragen, is daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat de rechtbank de betwisting door Kuwait van de stelling van [eiser c.s.] op dit punt onvoldoende vindt. De rechtbank zal daarom bij de verdere beoordeling uitgaan van de schattingen van [eiser c.s.]
Slotsom
5.22.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling gelasten om de gevolgen van de onder 5.21 bedoelde beslissing voor het verdere verloop van de procedure, alsmede het onder 5.10 vermelde, met partijen te bespreken.
5.23.
De rechtbank zal met het oog op een voortvarende afwikkeling van deze zaak al een datum voor de mondelinge behandeling bepalen.
5.24.
In afwachting de mondelinge behandeling zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. A.C. Rop en mr. P.D. Olden in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100 - 125 op
woensdag 5 november 2025 van 14.00 tot 16.00 uur.
6.2.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank, team haven en handel, afdeling planningsadministratie, om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. A.C. Rop en mr. P.D. Olden en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
[2111/106/2819/3669]

Voetnoten

1.HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1354