In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord aan Peutercollege, dat weigerde in te stemmen met een door verzoekster aangeboden schuldregeling. Verzoekster had een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij 100% aan de preferente schuldeisers en 66,29% aan de concurrente schuldeisers wilde betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat zestien van de zeventien schuldeisers met de regeling instemden, terwijl Peutercollege, met een vordering van € 4.368,77, zich verzette. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder laten wegen dan die van Peutercollege, die in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de regeling. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden, en dat de WSNP geen beter alternatief zou zijn voor de schuldeisers. De rechtbank heeft Peutercollege bevolen in te stemmen met de schuldregeling en veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.