ECLI:NL:RBROT:2025:1209

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
11426790 VV EXPL 24-593
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning wegens ernstige overlast en huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. Woonbron vorderde ontruiming van de woning van de gedaagde, omdat deze structureel ernstige overlast veroorzaakte aan omwonenden en bovendien een huurachterstand had van € 3.418,20. De gedaagde was sinds juli 2024 in gebreke met het betalen van de huur en veroorzaakte overlast door geluidsoverlast, agressief gedrag, en andere verstoringen. De kantonrechter oordeelde dat Woonbron een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de ernst van de overlast en de detentie van de gedaagde, die het voor onbepaalde tijd onmogelijk maakte om de woning te bewonen. De rechter wees de vorderingen van Woonbron toe, waardoor de gedaagde verplicht werd de woning te ontruimen en de huurachterstand te betalen. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot het betalen van de proceskosten en werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11426790 VV EXPL 24-593
datum uitspraak: 30 januari 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonbron,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.W. Kox,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. Q.F.B.W. Kendall.
De partijen worden hierna ‘Woonbron’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 januari 2025, met bijlagen;
  • de nadere productie van Woonbron van 13 januari 2025;
  • de producties van [gedaagde] van 15 januari 2025;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde].
1.2.
Op 16 januari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [naam 1] namens Woonbron met haar gemachtigde samen met [naam 2] en [gedaagde] (telefonisch) met zijn gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Woonbron verhuurt sinds 12 november 2021 de woning aan [adres] aan [gedaagde]. Volgens Woonbron veroorzaakt [gedaagde] ernstige overlast aan omwonenden. Zij wil daarom niet dat hij in de woning blijft wonen en eist in dit kort geding dat hij de woning verlaat. Woonbron stelt ook dat [gedaagde] sinds juli 2024 de afgesproken huurprijs niet meer betaalt. Tot en met december 2024 bedraagt de huurachterstand € 3.418,20 en Woonbron eist dat [gedaagde] die achterstand aan haar betaalt met bijkomende kosten. [gedaagde] is het niet eens met de vordering en heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.
[gedaagde] moet de woning verlaten
2.2.
De vorderingen van Woonbron worden toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] de woning moet verlaten en de huurachterstand met bijkomende kosten moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Het beoordelingskader
2.3.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet worden meegewogen het belang dat Woonbron heeft bij toewijzing van de eis en de gevolgen hiervan voor [gedaagde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
2.4.
Woonbron heeft gesteld dat [gedaagde] ernstige overlast veroorzaakt aan omwonenden en dat hij een huurachterstand heeft. Daarmee is voldoende gebleken dat Woonbron een spoedeisend belang heeft bij de door haar ingestelde vorderingen, zodat zij zoverre daarin ontvankelijk is.
Overlast
2.5.
De door Woonbron gestelde overlast bestaat voornamelijk uit geluidsoverlast, agressief gedrag, alcohol- en drugsgebruik, vernielingen, brandstichting en het bedreigen, beledigen en discrimineren van omwonenden. Omwonenden hebben hiervan diverse meldingen gedaan bij zowel Woonbron als de politie. De politie heeft een omvangrijk dossier opgebouwd waaruit voornoemde overlast van [gedaagde] blijkt. Zij verklaart in haar dossier – onder meer – het volgende te hebben waargenomen:
  • Herhaaldelijk (verbaal) agressief gedrag tegen politieambtenaren dat onder meer bestaat uit schreeuwen en schelden;
  • Meerdere keren geluidsoverlast die bestaat uit harde muziek en geschreeuw;
  • Resten van een in de brand gestoken paraplu nabij de woning.
2.6.
Naast het politierapport heeft Woonbron ook videobeelden overgelegd waarop het volgende is te zien c.q. te horen:
  • Harde muziek, geschreeuw en ander soort kabaal;
  • Het sleuren van iemand uit zijn woning;
  • Het slijpen van een mes, het steken daarvan in de muur en het zwaaien ermee richting de camera van de buren;
  • Het gooien van spullen tegen auto’s van omwonenden.
De videobeelden bevestigen dus de meldingen van omwonenden en het politierapport.
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat zijn gedrag het gevolg is van [naam 3], zijn buurman. [naam 3] heeft hem namelijk vaak uitgedaagd en geprovoceerd waardoor [gedaagde] zich op een bepaalde manier heeft gedragen. Dit wordt ook bevestigd door verklaringen van bekenden van [gedaagde] en andere omwonenden. Zij ervaren daarentegen geen overlast van [gedaagde]. Wat daar ook allemaal van zij, dit betekent niet dat [gedaagde] niet verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen. Op grond van het voorgaande staat vast dat sprake is van structurele en ernstige overlast van [gedaagde] die zorgt voor een ingrijpende verstoring van het woongenot van omwonenden in de directe omgeving. De kinderen van omwonenden voelen zich ook niet veilig door het gedrag van [gedaagde] en dat is te begrijpen onder de genoemde omstandigheden. Onder deze omstandigheden kan van Woonbron niet worden verwacht dat zij de woning nog langer beschikbaar stelt aan [gedaagde]. Het belang van [gedaagde] bij het behoud van de woning moet voor dit belang van Woonbron wijken. Hierbij weegt de kantonrechter mee dat ter zitting is gebleken dat [gedaagde] op dit moment al drie maanden is gedetineerd. Hoewel uit productie 25 van de dagvaarding volgt dat [naam 3] aangifte heeft gedaan van doodsbedreiging aan de zijde van [gedaagde], is niet duidelijk geworden of de dit de reden is van zijn detentie. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij in voorlopige hechtenis zit in verband met een incident met [naam 3]. Dit betekent in ieder geval dat de rechter-commissaris en vervolgens de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van ernstige bezwaren tegen [gedaagde], dat wil zeggen meer dan een redelijk vermoeden van schuld dat hij een strafbaar feit heeft begaan waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven. Het is vooralsnog niet bekend wanneer hij weer op vrije voeten komt. Dit betekent dus dat hij de woning in ieder geval voor een onbepaalde periode niet kan bewonen.
Huurachterstand
2.8.
[gedaagde] heeft de door Woonbron gestelde huurachterstand ter hoogte van € 3.418,20 niet weersproken. Dat bedrag moet hij dus nog betalen. Wel heeft [gedaagde] aangevoerd dat Woonbron geen melding van de betalingsachterstand heeft gedaan bij de gemeente en dat de huurachterstand is opgelopen doordat hij in detentie zit. De kantonrechter is van oordeel dat niet aannemelijk is dat een tijdige vroegsignalering het steeds verder oplopen van de huurachterstand had kunnen voorkomen. Daarnaast is gebleken dat de huur voordat [gedaagde] in detentie zat ook niet werd betaald. Er is bovendien geen enkel toekomstperspectief dat [gedaagde] de komende huurpenningen voortaan tijdig zal gaan betalen of de opgelopen achterstand zal gaan inlopen.
2.9.
Op grond van de vorenstaande overwegingen is het naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat de door [gedaagde] veroorzaakte overlast zo ernstig en structureel is dat het in een bodemprocedure tot een ontbinding van de huurovereenkomst zal leiden. Het is daarnaast ook aannemelijk dat de hoogte van de huurachterstand op zichzelf al tot dit oordeel zal leiden. Vooruitlopend hierop moet [gedaagde] de woning ontruimen en verlaten.
2.10.
Omdat [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst verplicht is maandelijks de huur aan Woonbron te betalen, zal hij ook worden veroordeeld om vanaf januari 2025 tot aan de datum van ontruiming per maand de huurprijs van € 570,32 aan Woonbron te betalen.
Wettelijke rente
2.11.
De rente wordt toegewezen, omdat Woonbron genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
Proceskosten
2.12.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Woonbron moet betalen op € 144,47 aan dagvaardingskosten, € 496,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.318,47. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Ontruimingskosten
2.13.
Als [gedaagde] de woning niet zelf ontruimt dan moet hij ook de kosten voor de ontruiming betalen. De kantonrechter kan deze kosten op dit moment echter nog niet begroten. Voor deze kosten zal daarom geen aparte veroordeling worden gegeven.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Woonbron dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf dagen nadat dit vonnis is betekend de woning aan [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen € 3.418,20 aan achterstallige huurtermijnen die Woonbron heeft berekend tot en met december 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag, te berekenen vanaf de vervaldata van de huurtermijnen tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron vanaf januari 2025 tot aan de datum van ontruiming te betalen de maandelijkse huurprijs van € 570,32;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Woonbron worden begroot op € 1.318,47;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken.
53954