ECLI:NL:RBROT:2025:12111

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
FT RK 25/1521 – FT RK 25/1522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. van Eeden-van Harskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratoriumverzoek in het kader van huurbetalingen en beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 25 augustus 2025 was ingediend door verzoeker, die onder beschermingsbewind staat. Verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet, om te voorkomen dat de verweerster, Stichting Hef Wonen, het vonnis van 5 juni 2025 tot ontruiming van zijn huurwoning ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoeker in een bedreigende situatie verkeerde, aangezien er een ontruiming op handen was. De rechtbank oordeelde dat verzoeker voldoende inkomen had om de huur te betalen en dat de huur over oktober 2025 inmiddels was voldaan. De rechtbank weegt het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis van ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 2 oktober 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 25 augustus 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 25 augustus 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 24 september 2025.
Ter zitting van 2 oktober 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw E.J.H. Dits-Roest, werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw N.C. Noordzij, werkzaam bij Pameijer (hierna: begeleiding);
  • de heer K. Raghoenath, werkzaam bij VGO Bewind (hierna: beschermings-bewindvoerder).
GGN Mastering Credit B.V. heeft namens Stichting Hef Wonen (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting op 17 september 2025 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. In dit verweerschrift is meegedeeld dat verweerster niet ter zitting zal verschijnen.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij e-mailbericht van 26 september 2025 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft inkomsten uit een fulltime dienstbetrekking. Zijn inkomsten bedragen ongeveer € 2.162,17per maand. De huurtoeslag die wordt ontvangen bedraagt € 182,-- per maand. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen van € 734,67 per maand te voldoen. De begeleiding heeft ter zitting meegedeeld dat zij pas achteraf heeft gehoord dat de procedure met betrekking tot de ontruiming van de woning heeft plaatsgevonden. Er is sprake van een huur-zorgovereenkomst. Verweerster had de begeleiding op de hoogte moeten stellen van de gerezen situatie, in het bijzonder de betalingsachterstand in de huurtermijnen, hetgeen verweerster niet heeft gedaan. Nadat de begeleiding heeft geconstateerd dat er een procedure tot ontbinding en ontruiming was gevoerd, heeft zij contact opgenomen met verweerster. Er hebben geen evaluaties plaatsgevonden, terwijl dit op grond van de huur-zorgovereenkomst wel verplicht is. Verweerster heeft niet gecommuniceerd met de begeleiding, ook niet over het besluit van verweerster om de huurovereenkomst niet te verlengen en te laten eindigen op de afgesproken einddatum. Bij brief van 7 augustus 2025 heeft verweerster aan verzoeker het einde van de huurovereenkomst per 5 september 2025 aangezegd. Verzoeker heeft samen met de begeleiding bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de huurovereenkomst, omdat nog steeds zorg wordt verleend; de behandeling loopt nog en de WMO-indicatie is nog van toepassing. Op dit bezwaar heeft verweerster nog niet gereageerd.
Verzoeker staat sinds 3 september 2025 onder beschermingsbewind. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de huurtermijnen over de maand oktober 2025 en waarschijnlijk ook de maand november 2025 niet kunnen worden voldaan, omdat de bank een debetstand op de bankrekening van verzoeker van een creditcard heeft verrekend met het daarop ontvangen salaris over september 2025 van verzoeker. De beschermingsbewindvoerder heeft na de zitting nogmaals een ondersteuningsaanvraag ingediend bij het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam en een betaalbewijs overgelegd waaruit blijkt dat de huur over oktober 2025 op 26 september 2025 is voldaan. De beschermingsbewindvoerder heeft in zijn begeleidende e-mailbericht van 26 september 2025 aan de rechtbank meegedeeld ervan uit te gaan dat dat de toekomstige huurbetalingen tijdig en structureel zullen plaatsvinden.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat het schuldsaneringstraject zal worden gestart zodra de financiële situatie van verzoeker stabiel is. Verzoeker staat inmiddels onder beschermingsbewind en is de afspraken met schuldhulpverlening nagekomen.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich in haar verweerschrift op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Na het vonnis van de kantonrechter van 5 juni 2025 is de huurachterstand verder opgelopen. De huurachterstand tot en met september 2025 bedraagt € 4.995,09 exclusief rente en kosten. Verzoeker heeft tussen 1 februari 2025 tot en met 17 september 2025 slechts één betaling gedaan van € 734,67 op 17 juli 2025. Dat thans sprake is van beschermingsbewind maakt dit niet anders. Bovendien heeft verweerster bij brief van 7 augustus 2025 aan verzoeker de beëindiging (van rechtswege) van de huurovereenkomst bevestigd tegen 5 september 2025, omdat verzoeker zich niet aan de afspraken en de voorwaarden van de (tijdelijke) huurovereenkomst heeft gehouden. Er is dus niet alleen sprake van ontbinding door de kantonrechter maar ook van een einde van rechtswege van de huurovereenkomst. Bovendien is niet gebleken dat er zekerheid kan worden gegeven en dat er voldoende waarborgen bestaan voor de betaling van de huurtermijnen vanaf 1 oktober 2025.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 27 juni 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 27 augustus 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 5 juni 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft inkomen uit arbeid en ontvangt huurtoeslag. Dezen inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. De huur over de maand oktober 2025 is voldaan op 26 september 2025. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de door de verweerster ingeroepen beëindiging van de huur-zorgovereenkomst, welk bezwaar door de begeleiding wordt ondersteund. Op dit bezwaar heeft verweerster nog niet gereageerd. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 5 juni 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
25 augustus 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. van Eeden-van Harskamp, rechter, en in aanwezigheid van C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.