In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 25 augustus 2025 was ingediend door verzoeker, die onder beschermingsbewind staat. Verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet, om te voorkomen dat de verweerster, Stichting Hef Wonen, het vonnis van 5 juni 2025 tot ontruiming van zijn huurwoning ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoeker in een bedreigende situatie verkeerde, aangezien er een ontruiming op handen was. De rechtbank oordeelde dat verzoeker voldoende inkomen had om de huur te betalen en dat de huur over oktober 2025 inmiddels was voldaan. De rechtbank weegt het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis van ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.