ECLI:NL:RBROT:2025:12127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/3097
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van 100% bijstandsverlaging op grond van de Participatiewet wegens niet verschijnen op oproep

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen een opgelegde maatregel van 100% bijstandsverlaging op grond van de Participatiewet behandeld. Eiser, woonachtig in Rotterdam, heeft niet gereageerd op meerdere oproepen van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om zijn mogelijkheden voor arbeidsinschakeling te bespreken. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de maatregel heeft opgelegd, aangezien eiser niet is verschenen op de oproep en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uitnodigingen niet heeft ontvangen. De rechtbank wijst erop dat eiser op geen enkele manier te bereiken was, zowel niet per post, e-mail als telefoon. De rechtbank concludeert dat de maatregel van 100% gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid van eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het college in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de verplichting voor bijstandsontvangers om te verschijnen op oproepen in verband met arbeidsinschakeling, zoals vastgelegd in de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet van de gemeente Rotterdam.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/3097

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit Rotterdam, eiser

(gemachtigden: mr. J.W. Dijke en mr. J.J. Timmermans),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. D.J.J. Straver).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen een aan hem door het college opgelegde maatregel op grond van de Participatiewet (PW). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college terecht over de maand november 2024 een maatregel van 100% minder bijstandsuitkering heeft opgelegd. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Met een besluit van 6 maart 2024 is aan eiser over de maand maart 2024 een maatregel van 30% minder bijstandsuitkering opgelegd omdat eiser niet is verschenen op een oproep om te kijken naar zijn mogelijkheden om te gaan werken.
4. Met het primaire besluit van 7 oktober 2024 is aan eiser over de maand november 2024 een maatregel van 100% minder bijstandsuitkering opgelegd omdat eiser weer niet was verschenen op een oproep om te kijken naar zijn mogelijkheden om te gaan werken. Het percentage van de maatregel is verhoogd omdat eiser zich binnen 12 maanden opnieuw verwijtbaar had gedragen.
5. Met het bestreden besluit van 26 februari 2025 is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
6. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en het college heeft een verweerschrift ingediend.
7. De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
8. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser op
4 juni 2024 een afsprakenplan heeft ondertekend waarin onder meer de afspraak is gemaakt dat eiser overdag zowel telefonisch als per e-mail bereikbaar is via het in het plan genoemde
mobiele telefoonnummer en e-mailadres. Het college heeft op meerdere manieren, te weten op 23 juli 2024 per brief via gewone post, per aangetekende brief en per e-mail, eiser op de hoogte gebracht van een uitnodiging voor een vervolggesprek op 8 augustus 2024 over zijn arbeidsmogelijkheden bij zijn werkconsulent. Eiser heeft vervolgens niet gereageerd op een belbrief van 14 augustus 2024 die op de trap van zijn woning was achtergelaten, en ook niet op een e-mail en een voicemailbericht van 14 augustus 2024. Ook heeft eiser niet gereageerd op een aangetekende brief van 10 september 2024, waarin hij werd uitgenodigd voor een hoor- en wederhoorgesprek op 23 september 2024. Het college heeft geen andere opties om eiser te bereiken en acht de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging en op de mate van verwijtbaarheid.
De beroepsgronden
9. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
10. Eiser stelt dat het er niet om gaat of het college zich voldoende heeft ingespannen om hem te bereiken, maar of het aannemelijk is dat de uitnodigingen voor de afspraak op
8 augustus 2024 hem niet hebben bereikt. Het is volgens eiser aannemelijk dat hij die uitnodigingen niet heeft ontvangen. Ook de belbrief van 14 augustus 2024 en de aangetekende uitnodiging van 10 september 2024 heeft hij niet ontvangen. Volgens eiser is hierbij van belang dat hij een slechte verstandhouding heeft met een van zijn medebewoners. Het college was hiervan ook al sinds 23 mei 2023 op de hoogte. Eiser heeft afhaalberichten voor aangetekende post niet ontvangen, hierbij wijst hij op de problemen met de postbezorging in het algemeen. De uitnodigingen per e-mail hebben eiser ook niet bereikt. De e-mails zijn niet verstuurd met een leesbevestiging.
10.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Op grond van het ondertekende afsprakenplan van
4 juni 2024 moest eiser weten dat hij voor het college bereikbaar moet zijn. Eiser heeft niet betwist dat het gebruikte e-mailadres en telefoonnummer juist zijn. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de e-mails als onbestelbaar retour zijn ontvangen. De rechtbank stelt verder vast dat de brieven van 23 juli 2024 zijn voorzien van het juiste adres. Niet in geschil is dat de aangetekende brieven van 23 juli 2024 en van 10 september 2024 aangetekend zijn verstuurd en dat eiser deze brieven niet heeft afgehaald. In beginsel geldt het uitgangspunt dat de gevolgen hiervan volledig voor rekening en risico komen van de geadresseerde die het aangetekende stuk niet heeft opgehaald. [1] Voor zover eiser stelt dat hij geen afhaalberichten heeft ontvangen, ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Voor zover eiser stelt dat er problemen zijn met de verwerking van de post nadat die op zijn adres is bezorgd, komt dit naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico. Eiser hoort zorg te dragen voor de ontvangst van zijn post. Het college kan hier niets aan doen. Uit de gedingstukken komt het beeld naar voren dat eiser op geen enkele wijze te bereiken is: niet per (aangetekende) post, niet per e-mail en ook niet per telefoon.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat het niet verschijnen van eiser op het gesprek van
8 augustus 2024 een maatregelwaardige gedraging is. Het verschijnen op een oproep in verband met de mogelijkheden om te gaan werken (arbeidsinschakeling) is namelijk een verplichting waaraan eiser zich moet houden. Dit volgt uit artikel 5, tweede lid, aanhef onder b en 4 van de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ van de gemeente Rotterdam. Eiser heeft zich niet aan die verplichting gehouden, omdat het aannemelijk is dat hij de uitnodiging(en) voor het gesprek op 8 augustus 2024 heeft ontvangen en vervolgens niet is verschenen.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid en dat het college dus terecht een maatregel heeft opgelegd. Eiser is namelijk zonder geldige reden niet verschenen op het gesprek en hij heeft niet onderbouwd en dus niet aannemelijk gemaakt dat hij alle brieven, de e-mails en het voicemailbericht niet heeft ontvangen.
11. Eiser stelt dat de maatregel niet evenredig is omdat hij, gelet op zijn vaste lasten, niet makkelijk rond kan komen zonder een maand bijstand. Hierdoor loopt hij schulden op.
11.1.
Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dat staat in artikel 3:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht. De financiële gevolgen van de maatregel komen in beginsel voor rekening en risico van eiser. Voor een geslaagd beroep op het evenredigheidbeginsel dient eiser aannemelijk te maken dat voor hem persoonlijk een situatie is ontstaan, waarin het besluit niet meer evenredig is met het te dienen doel. De enkele en op geen enkele manier onderbouwde stelling van eiser dat hij niet makkelijk rond kan komen en schulden oploopt, is hiervoor onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Nieuwstraten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Het volgende toetsingskader is van toepassing.
Het verschijnen op een oproep in verband met de arbeidsinschakeling is een verplichting (van de tweede categorie) waaraan een bijstandsontvanger zich moet houden. Dat volgt uit artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b en 4, van de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ van de gemeente Rotterdam (de Verordening)
Uit het eerste lid van dat artikel volgt, voor zover hier van belang, dat het college de bijstandsnorm verlaagt bij het niet nakomen van deze verplichting.
De bijstandsnorm wordt verlaagd met 30% gedurende één maand als een bijstandsontvanger voor het eerst een gedraging uit de tweede categorie verricht en (dus) een verplichting niet nakomt (artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening).
Als er sprake is van recidive binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is toegepast, wordt een (zwaardere) maatregel opgelegd van 100% gedurende één maand (artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening).
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt (artikel 18, negende lid, van de Pw).

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1415.