In deze zaak heeft Tramhuis Vastgoed B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor de betaling van jaarrekeningen voor geleverde energie, specifiek elektriciteit en gas, voor de jaren 2021 en 2022. De totale vordering bedraagt € 10.324,48. Tramhuis Vastgoed stelt dat [gedaagde] als huurder van het bedrijfspand aan [adres 1] verantwoordelijk is voor deze kosten. Echter, [gedaagde] betwist deze vordering en stelt dat zij in de betreffende jaren geen huurder was van het pand en dat zij geen gas heeft afgenomen. Tevens heeft [gedaagde] een eigen energiecontract voor het bedrijfspand aan [adres 2].
Tijdens de zitting op 8 april 2025 is vastgesteld dat [gedaagde] niet op het adres [adres 1] is gevestigd, maar op [adres 2]. Tramhuis Vastgoed heeft niet kunnen aantonen dat het elektriciteitsverbruik voor [adres 1] door [gedaagde] moet worden voldaan. De kantonrechter heeft Tramhuis Vastgoed de gelegenheid gegeven om nader onderzoek te doen naar het gasverbruik, maar de eigenaar van het pand is niet verschenen om inlichtingen te geven. Hierdoor heeft Tramhuis Vastgoed niet voldoende onderbouwd dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor de kosten.
De kantonrechter heeft de vordering van Tramhuis Vastgoed afgewezen en geoordeeld dat de proceskosten voor rekening van Tramhuis Vastgoed komen, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De kosten zijn begroot op € 50,00 aan onkosten voor [gedaagde]. De beslissing is genomen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025.