ECLI:NL:RBROT:2025:12187

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
11710651 CV EXPL 25-12265
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betaling en dwaling in een overeenkomst voor dienstverlening

In deze zaak vordert eiser, woonachtig in Vlaardingen, betaling van € 423,- van gedaagde, die zelf procedeert en handelt onder een handelsnaam vanuit Heerlen. Eiser stelt dat hij op 1 oktober 2024 een bedrag van € 423,- contant heeft betaald aan gedaagde, onder de veronderstelling dat dit een aanbetaling voor een huurwoning betrof. Achteraf blijkt echter dat dit bedrag een voorschot was voor door gedaagde te verrichten werkzaamheden. Eiser stelt dat hij gedwaald heeft bij de betaling en daarom onverschuldigd heeft betaald, en vordert terugbetaling van het bedrag.

Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen sprake is van dwaling. Gedaagde voert aan dat eiser op 1 oktober 2024 een overeenkomst en een voorschotverklaring heeft getekend, waarin de aard van de dienstverlening en de voorwaarden zijn vastgelegd. Gedaagde stelt dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat er daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht, waardoor er geen reden is om het bedrag terug te betalen.

De kantonrechter wijst de eis van eiser af. De rechter oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij gedwaald heeft. Eiser heeft de overeenkomst en de voorschotverklaring getekend en zijn stelling dat hij niet wist wat hij tekende, is onvoldoende onderbouwd. De rechter concludeert dat er geen reden is om de overeenkomst te vernietigen en dat er dus geen sprake is van onverschuldigde betaling. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van gedaagde worden begroot op nihil, omdat gedaagde zonder gemachtigde procedeert.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11710651 CV EXPL 25-12265
datum uitspraak: 29 augustus 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Vlaardingen,
eiser,
gemachtigde: mr. W.J.J. Trooster,
tegen
[gedaagde],
die handelt onder de naam
[handelsnaam],
woonplaats: Heerlen,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 mei 2025, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de repliek;
  • de dupliek, met een bijlage.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] eist in deze zaak betaling van € 423,- met rente en incassokosten. Daarvoor heeft hij het volgende aangevoerd. [eiser] heeft [gedaagde] gevraagd hem te helpen bij zijn remigratie uit Thailand. Op 1 oktober 2024 heeft hij [gedaagde] contant € 423,- betaald. Hij dacht dat dit een aanbetaling voor een huurwoning was. Achteraf bleek dat het een voorschot voor de door [gedaagde] te verrichten werkzaamheden betrof. [eiser] heeft gedwaald toen hij de betaling deed en heeft daarom onverschuldigd betaald. Hij vindt dat [gedaagde] het bedrag aan hem moet terugbetalen.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en heeft het volgende aangevoerd. Van dwaling is geen sprake. [eiser] heeft namelijk op 1 oktober 2024 een overeenkomst en een voorschotverklaring getekend, waarin de aard van de dienstverlening en de geldende voorwaarden zijn vastgelegd. De overeenkomst is rechtsgeldig tot stand gekomen en er zijn daadwerkelijk werkzaamheden verricht. [gedaagde] vindt daarom dat zij niets aan [eiser] terug hoeft te betalen.
2.3.
De kantonrechter wijst de eis van [eiser] af. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
[eiser] heeft niet gedwaald
2.4.
[eiser] draagt de stelplicht en bewijslast van zijn stelling dat hij onverschuldigd heeft betaald (artikel 150 Rv). In het kader van zijn stelplicht moet [eiser] alle feiten stellen die benodigd zijn voor het intreden van het door hem beoogde rechtsgevolg. Naar het oordeel van kantonrechter heeft [eiser] hieraan niet voldaan. De redenen daarvan zijn als volgt.
2.5.
[eiser] betwist niet dat hij op 1 oktober 2024 de overeenkomst en de voorschotverklaring heeft getekend. In de overeenkomst staat een uurtarief van € 150,- en in de voorschotverklaring wordt een voorschot genoemd van € 350,-. [eiser] heeft dat voorschot vervolgens ook betaald. [eiser] heeft zijn stelling dat hij dwaalde toen hij de overeenkomst tekende onvoldoende onderbouwd, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. De enkele stelling dat [eiser] niet wist wat hij tekende vanwege een taalbarrière is onvoldoende, omdat dit, als hiervan al sprake is, een omstandigheid is die voor zijn rekening en risico komt. Hetzelfde geldt voor de stelling van [eiser] dat het uurtarief mogelijk pas na de ondertekening is ingevuld. Dat [eiser] heeft gedwaald volgt ook niet uit zijn ontbindingsbrief van 6 januari 2025. Integendeel, want uit deze brief blijkt dat [eiser] wist dat hij op 1 oktober 2024 een overeenkomst had gesloten en dat hij op grond daarvan het bedrag van € 423,- had betaald. In deze brief staat niet dat hij dacht dat hij niet hoefde te betalen voor de werkzaamheden van [gedaagde]. Hij geeft in de brief aan dat hij vindt dat [gedaagde] niet genoeg heeft gedaan. Ontevreden zijn over de dienstverlening is echter niet hetzelfde als dwalen. [eiser] heeft verder niet uitgelegd waarom hij dacht dat [gedaagde] een soort maatschappelijk werkster was en waarom hij erop mocht vertrouwen dat zij hem gratis zou helpen.
2.6.
Omdat niet komt vast te staan dat [eiser] heeft gedwaald, is er geen reden om de overeenkomst te vernietigen. De overeenkomst blijft dus bestaan, waardoor er van onverschuldigde betaling geen sprake is. Dit geldt ook als [gedaagde] de overeenkomst terecht zou hebben ontbonden, want een ontbinding heeft geen terugwerkende kracht (artikel 6:269 BW). De rechtsgrond voor de betaling blijft dan bestaan (artikel 6:271 BW).
2.7.
Als [eiser] de overeenkomst terecht zou hebben ontbonden, ontstaat er wel een ongedaanmakingsverplichting (artikel 6:271 BW). In dat geval zou [gedaagde] het voorschot wel moeten terugbetalen. [eiser] zegt in de dagvaarding en in zijn repliek echter niets over een ontbinding. Hij voert in die stukken ook geen omstandigheden aan op grond waarvan hij de overeenkomst mocht ontbinden. De kantonrechter kan de eis van [eiser] daarom niet op die grond toewijzen.
2.8.
Gelet op het voorgaande wordt de eis van [eiser] afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eiser] aan [gedaagde] moet betalen op nihil, omdat [gedaagde] zonder gemachtigde procedeert.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
43416