In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen Hiltermann Lease B.V. en een gedaagde die onder de naam [handelsnaam] handelt. Hiltermann stelt dat de gedaagde een auto van hen heeft geleased en dat hij de maandelijkse leasebetalingen niet heeft voldaan. Hierdoor heeft Hiltermann de overeenkomst ontbonden en eist zij dat de gedaagde de auto teruggeeft, de achterstand betaalt en schadevergoeding vergoedt. De gedaagde betwist echter dat hij de auto heeft geleased en stelt dat hij op het moment van de vermeende overeenkomst in een zorginstelling verbleef. Hij beweert dat de handtekening op de overeenkomst niet van hem is en vermoedt identiteitsfraude, waarvoor hij aangifte heeft gedaan.
Tijdens de procedure heeft de gedaagde bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn betwisting, waaronder een beschikking van de zorginstelling en zijn aangifte van identiteitsfraude. Hiltermann heeft niet voldoende bewijs kunnen leveren dat de gedaagde daadwerkelijk de overeenkomst heeft getekend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de handtekening op de overeenkomst niet overeenkomt met die op het paspoort van de gedaagde, en dat de verklaring van de leverancier van de auto onvoldoende bewijs biedt voor de echtheid van de handtekening.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de eis van Hiltermann afgewezen, omdat niet vaststaat dat er een overeenkomst is gesloten. Hiltermann is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde, die zijn kosten op € 50,00 heeft begroot, aangezien de gedaagde niet door een gemachtigde is bijgestaan. Dit vonnis is uitgesproken op 29 augustus 2025.