In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1982, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De tenlastelegging betrof een periode van 1 april 2024 tot en met 27 juni 2024, waarin de verdachte, al dan niet samen met anderen, een vuurwapen zou hebben gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar dochter in de auto zat, die zij bestuurde. Tijdens een korte autorit lag er een rugzak in de auto met daarin een tasje waarin zich een wapen bevond. De medeverdachte had tijdens de rit aangegeven dat er mogelijk een wapen in het tasje zat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet bewust was van de aanwezigheid van het wapen en feitelijk niet over het wapen heeft kunnen beschikken. De enkele mededeling van de medeverdachte was onvoldoende om de bewustheid van de verdachte te onderbouwen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geconcludeerd dat de beschuldiging niet wettig en overtuigend bewezen was, en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.