In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2025 een beschikking gegeven in een familiekwestie betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter. De vader had een verzoek ingediend voor een opbouwende regeling van het omgangsrecht, maar heeft dit verzoek uiteindelijk ingetrokken. Dit gebeurde na de benoeming van een bijzondere curator, die de minderjarige vertegenwoordigde en de situatie onderzocht. De bijzondere curator concludeerde dat er geen mogelijkheden waren voor contactherstel tussen de vader en de dochter, wat door de moeder werd ondersteund. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige een duidelijke stem heeft gekregen in de procedure, wat heeft geleid tot de beslissing van de vader om de zaak te staken. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen en de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een termijn van drie maanden voor het instellen van hoger beroep.