Op 29 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die betrokken is bij de zorg voor de minderjarige. De moeder heeft het ouderlijk gezag, terwijl de minderjarige bij haar woont. De kinderrechter heeft eerder de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 14 januari 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, die geen gezag heeft, verlengd tot 3 oktober 2025. Tijdens de zitting op 29 september 2025 was de vader aanwezig, maar de moeder was niet verschenen, ondanks dat zij correct was opgeroepen. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en de aanwezigen hebben kunnen reageren op wat de minderjarige heeft verteld.
De gecertificeerde instelling verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Echter, ter zitting trok de GI het aangehouden deel van het verzoek in, omdat de minderjarige sinds de zomervakantie weer bij de moeder woont en er positieve ontwikkelingen zijn. De vader uitte zijn onvrede over de ondersteuning van de GI en vroeg om een vervanger, omdat hij van mening is dat de minderjarige het best bij hem kan wonen. De kinderrechter concludeerde dat, omdat de GI het verzoek introk, de gronden daarvan niet verder konden worden onderzocht en wees het aangehouden deel van het verzoek af. De kinderrechter merkte op dat de opvoedsituatie bij de moeder eerder onvoldoende was gebleken en dat de samenwerking tussen de vader en de GI was gestagneerd, wat van invloed was op de plaatsing van de minderjarige bij de vader. De kinderrechter benadrukte het belang van het welzijn van de minderjarige en dat er gekeken moet worden naar de mogelijkheden voor verbetering van de samenwerking voordat er een definitieve beslissing wordt genomen over de woonsituatie van de minderjarige.