ECLI:NL:RBROT:2025:12236

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/706794 / JE RK 25-1914
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen

Op 29 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft besloten tot ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van een jaar en verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een netwerkpleegzorgvoorziening, en van [minderjarige 3] in een accommodatie voor jeugdhulp, beide voor de duur van zes maanden. De beslissing is genomen na een zitting met gesloten deuren, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de betrokken instanties aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de onveilige thuissituatie bij de vader, die kampt met verslavingsproblematiek en psychische problemen. De moeder is momenteel niet beschikbaar voor de kinderen, aangezien zij in het buitenland verblijft. De kinderrechter oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, en dat de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van hun welzijn is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/706794 / JE RK 25-1914
Datum uitspraak: 29 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats 2],
hierna te noemen [minderjarige 2],
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2014 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen [minderjarige 3].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam vader],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats],
advocaat mr. F.O. Ligeon-Merton, kantoorhoudende te Capelle aan den IJssel.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank onbekend adres
.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad, ontvangen op 17 september 2025;
  • het gerectificeerde verzoekschrift van de Raad, ontvangen op 26 september 2025;
  • het raadsrapport met bijlage, ontvangen op 26 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de vader;
  • de vader (
  • de moeder (
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1];
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna: de GI, [naam 2].
1.3.
Aangezien de ouders de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Syrisch-Arabische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 3], tolk in de Syrisch-Arabische taal. De kinderrechter heeft vastgesteld hij is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëindigde tolken en vertalers.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een netwerkpleeggezin en [minderjarige 3] verblijft op een crisisopvang.
2.3.
Bij beschikking van 3 juli 2025 zijn [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld tot 3 oktober 2025. Bij diezelfde beschikking is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor netwerkpleegzorg verleend met ingang van 3 juli 2025 tot 31 juli 2025.
2.4.
Bij beschikking van 16 juli 2025 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor netwerkpleegzorg verlengd tot 3 oktober 2025.

3.Het gerectificeerde verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter zitting handhaaft de Raad het verzoek en licht dit als volgt toe. De Raad heeft zorgen over alle drie de kinderen, want zij hebben veel meegemaakt. Dit heeft mogelijk geleid tot trauma bij de kinderen. De kinderen verbleven tot voor kort bij de vader. Door verslavingsproblematiek lukt het de vader niet om er voor de kinderen te zijn. De moeder is op afstand, waardoor ook zij de zorg voor de kinderen niet op zich kan nemen. Er is wel contact tussen de ouders en de kinderen. De Raad maakt zich over dit contact zorgen. Vader is onvoorspelbaar en de Raad vindt het belangrijk dat er met hem heldere en voorspelbaare afspraken worden gemaakt, Wat de moeder betreft bestaat de indruk dat er weinig oog is voor hoe het echt gaat met de kinderen. De Raad heeft zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling. De kinderen hebben hulp nodig om hun trauma’s te verwerken en de inzet van de ouders ontbreekt.

4.De standpunten

4.1.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. Na een incident heeft de pleegmoeder aangegeven dat [minderjarige 3] niet in het pleeggezin kan blijven. [minderjarige 3] is toen op de crisisopvang geplaatst, omdat er geen andere plek was. Een ondertoezichtstelling is belangrijk, omdat de GI daardoor de regie kan voeren. Over [minderjarige 3] heeft de GI grote zorgen. Het ging al een langere tijd niet goed binnen het pleeggezin. De GI hoopt dat [minderjarige 3] in de regio kan blijven, zodat de zorg die voor hem klaarstaat kan starten. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn aangemeld voor diagnostiek en behandeling voor trauma en hechting bij Youz. Bij het pleeggezin zal ook gestart worden met Ambulante Spoedhulp (ASH). [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben aangegeven zelf ook uit het gezin weg te willen als [minderjarige 3] niet in de regio geplaatst kan worden. Ook de GI ervaart moeilijkheden om in contact te komen met de vader. Het is in het belang van de kinderen dat er omgang is met de vader; de kinderen hebben dit nodig. De GI wil graag een afspraak maken met de vader zodat de omgang geregeld kan worden. Het lukt de GI, in tegenstelling tot de Raad, niet om in contact te komen met de moeder. De GI wil kijken welke rol de moeder in het leven van de kinderen kan spelen. Het is daarnaast belangrijk dat de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet de schuld geeft van het feit dat [minderjarige 3] uit huis geplaatst is.
4.2.
Door en namens de vader wordt ter zitting het volgende naar voren gebracht. De vader geeft aan dat hij behandeling krijgt voor zijn verslaving. Hoe lang dit gaat duren is alleen nog onduidelijk. Hij wil er alles aan doen, zodat zijn kinderen weer bij hem kunnen wonen. De vader heeft geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling. Een uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden vindt de vader lang. De vader vindt het lastig dat [minderjarige 3] niet bij zijn zussen kan blijven en vraagt zich af of er goede behandeling en begeleiding voor zijn kinderen is. Ook de vader erkent dat hij wel contact zal moeten onderhouden met de GI om op de hoogte te blijven. De vader geeft aan dat hij daar zijn best voor gaat doen.

5.De informant (de moeder)

5.1.
De moeder vindt het niet goed dat [minderjarige 3] niet bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijft. De moeder verblijft in Oman en Koeweit en geeft aan dat de kinderen daar naartoe kunnen komen of dat zij naar de kinderen toe kan. De moeder begrijpt niet dat er zorgen zijn over het contact tussen haar en de kinderen. De moeder heeft ook goed contact met het pleeggezin.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis worden geplaatst. [1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
6.2.
[minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderen hebben een lange tijd geen veilige opvoedsituatie gekend. Voordat zij met de vader in Nederland zijn komen wonen, verbleven zij in oorlogsgebied en vervolgens enige tijd met de moeder in een gevangenis in Dubai. Uiteindelijk zijn zij met de vader naar Nederland gekomen. In Nederland was de thuissituatie bij de vader onveilig. De kinderen hebben aangegeven angst te ervaren bij de vader thuis. Bij de vader is er sprake van middelengebruik en er kwamen onbekende mannen over de vloer. Daarnaast zijn er ook zorgen over de psychische gezondheid van de vader. De vader is op dit moment onvoldoende in staat om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De moeder is, vanwege haar verblijf in het buitenland, niet beschikbaar voor de kinderen. Bij het netwerkpleeggezin wordt voorzien in de basisbehoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en vanuit daar kunnen zij starten met therapie en behandeling. Voor [minderjarige 3] moet een passende plek gevonden worden waar hij tot rust kan komen en waar de hulp gestart kan worden. Een plek in de regio is gewenst, omdat het contact tussen de kinderen voor hen erg belangrijk is. De vader zal de komende tijd een behandeling volgen voor zijn middelengebruik. Het is van groot belang dat de vader op korte termijn afspraken maakt met de GI over omgang met de kinderen; dit hebben de kinderen nodig. Daarnaast is van belang dat de vader de samenwerking aangaat met de GI zodat gewerkt kan worden aan een veilige plek voor de kinderen.
6.3.
De ondertoezichtstelling is daarom in dit geval nodig. De kinderrechter zal [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht stellen van de GI voor de duur van een jaar. Ook is de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van zes maanden noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
6.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 29 september 2025 tot 29 september 2026;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg met ingang van 29 september 2025 tot 29 maart 2026;
7.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 29 september 2025 tot 29 maart 2026;
7.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2025 door mr. A.J. van Dijk, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V. Versteeg en mr. M. Henschen als griffiers, en op schrift gesteld op 20 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.