ECLI:NL:RBROT:2025:12289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
10-219704-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag in het verkeer met veroordeling wegens overtreding van de Wegenverkeerswet

Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op 19 augustus 2023. De verdachte reed met een snelheid van 122 km/u op de Dordtsestraatweg in Rotterdam, waar de maximumsnelheid 50 km/u was. Tijdens het ongeval raakte hij een voetganger, die zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte heeft na de aanrijding de plaats van het ongeval verlaten en beschikte niet over een geldig rijbewijs. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier jaar, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzettelijk de kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan roekeloos rijgedrag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn rijgedrag de veiligheid van andere verkeersdeelnemers ernstig in gevaar had gebracht en dat zijn gedrag levensgevaarlijk was, vooral omdat hij niet over een rijbewijs beschikte. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-219704-23
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode 1] [plaats] ( [land] ),
feitelijk verblijvende op het adres: [verblijfadres] , [postcode 2] [verblijfplaats] ,
raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaar;
  • veroordeling van de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde tot een hechtenis voor de duur van 2 weken.

4.Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 3

Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.

5.Bewijswaardering feit 1 en 2

5.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 1 primair ten laste gelegde kan bewezen worden. De verdachte reed kort voor en tijdens de aanrijding met een extreem hoge snelheid van 122 km/u, ofwel 72 km/u harder dan ter plaatse was toegestaan. Dit was op een zaterdagmiddag aan de Dordtsestraatweg, een drukke straat in een woonwijk. De verdachte had rekening moeten houden met de aanwezigheid en bewegingen van andere (zwakkere) verkeersdeelnemers, vooral bij een bushalte waar voetgangers zijn te verwachten. De gedragingen van de verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het veroorzaken van een potentieel dodelijk ongeval, dat het niet anders kan zijn dan dat hij bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Daar komt bij dat hij niet over een rijbewijs beschikte. Ook feit 2 kan worden bewezen. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat de bestuurder van de beschadigde auto, de verdachte, bij het uitstappen uit de auto, kort na het ongeluk, ‘
accident’ zei. Verdachte wist dus heel goed dat hij iemand geraakt had.
5.2.
Standpunt verdediging
De onder 1 primair en subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten kunnen niet bewezen worden. De verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van de aangever. Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte niet over een rijbewijs beschikte en misschien iets te hard heeft gereden, kan niet de conclusie volgen dat hij bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangever heeft aanvaard of dat zijn gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm daarop waren gericht. Ook kan niet worden bewezen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was. De verdachte wist niet dat hij een persoon had aangereden. Dat de aangever slechts met één been op de rijbaan stond, kan hierbij een rol hebben gespeeld. Uit de camerabeelden blijkt ook dat de verdachte niet remde. De verdachte ontkent ten stelligste getuige [naam getuige] te hebben gesproken, maar het kan zijn dat hij met
‘accident’de zijspiegel bedoelde. Het chatgesprek met Kamil over het letsel van de aangever wijst niet op daderkennis, maar komt van horen zeggen. De verdachte betwist niet dat hij iets te hard heeft gereden, maar hij reed geen 122 km/u. De snelheidsovertreding, eventueel samen met het niet beschikken over een rijbewijs, zijn volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad echter onvoldoende om van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) te kunnen spreken. Bovendien heeft de aangever een verkeersfout gemaakt die in grote mate heeft bijgedragen aan het ongeval doordat hij in de buurt van een voetgangersoversteekplaats is overgestoken op een plek waar dat niet is toegestaan.
Het letsel van de aangever kan niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, omdat niet is gerapporteerd over het uitblijven van volledig herstel of blijvende littekens.
Aangezien de verdachte de aangever niet heeft gezien, kan niet worden gezegd dat hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat de aangever in hulpbehoevende toestand was achtergelaten, zodat vrijspraak moet volgen voor feit 2.
5.3.
Beoordeling
5.3.1.
Inleiding
Op 19 augustus 2023 omstreeks 11:20 uur heeft op de Dordtsestraatweg in Rotterdam een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) letsel heeft opgelopen. De verdachte reed als bestuurder van een personenauto, een Volkswagen Passat, op de Dordtsestraatweg, komende vanuit de richting van de Motorstraat en rijdend in de richting van de Vinkenbaan. Het slachtoffer liep op het rechtertrottoir en stak van rechts naar links de rijbaan van de Dordtsestraatweg over. De personenauto is met de rechter voorzijde tegen het linkerbeen van het slachtoffer aangereden op het moment dat het slachtoffer wilde oversteken. Het slachtoffer wentelde na de botsing langs de rechterzijde van de personenauto af en kwam rechts van de rijbaan tot stilstand. Tijdens de afwenteling raakte het slachtoffer de rechter buitenspiegel van de personenauto, waardoor de spiegel afbrak en voor een groot gedeelte op de plaats van het ongeval achterbleef. De verdachte heeft niet geremd en is na het ongeval doorgereden. De betrokken personenauto is teruggevonden op aanwijzen van de eigenaar (niet zijnde de verdachte), die zich op de dag van het ongeval op het politiebureau heeft gemeld nadat hij kennis had genomen van het ongeval. Door onderzoek aan diens telefoon en naar eerdere politieregistraties op het kenteken van het voertuig bleek de politie dat de verdachte de auto had bestuurd ten tijde van het ongeval. De verdachte heeft dit ter zitting ook erkend.
5.3.2.
Omstandigheden waaronder het verkeersongeval plaatsvond
Op de Dordtsestraatweg is de maximum toegestane snelheid voor motorvoertuigen 50 km/u. Door de Forensische Opsporing Verkeer (hierna: FO Verkeer) zijn camerabeelden geanalyseerd van het Technisch Cameratoezicht van de politie. Op de camerabeelden van de Dordtsestraatweg-Jan Ligthartstraat zijn twee vaste punten aangewezen waartussen een afstand van 22 meter werd gemeten. Vastgesteld is dat de camerabeelden waren opgebouwd uit 30 seconden per frame. De afstand die door de personenauto werd afgelegd in 20 framebeelden kwam overeen met 0,647 seconde. Aan de hand van de afstand en tijd is een snelheidsberekening gemaakt, waaruit blijkt dat de personenauto reed met een snelheid van minimaal 122 km/u. Op camerabeelden van de Valkeniersweg-Dordtsestraatweg is te zien dat de botsing om 11:24:28 plaatsvond. De rechtbank neemt de conclusies van de FO Verkeer over. De verdachte reed ten tijde van de botsing ten minste 122 km/u en heeft daarmee veel harder gereden dan ter plaatse op de Dordtsestraatweg was toegestaan. Daarnaast heeft de verdachte ter zitting verklaard dat hij ten tijde van het ongeval niet over een rijbewijs beschikte. Uit de politieregistraties blijkt ook dat de verdachte eerder was bekeurd wegens het rijden zonder rijbewijs.
5.3.3.
Poging tot doodslag (feit 1 primair)
Vooropgesteld wordt dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte de intentie had om het slachtoffer te doden, zodat geen sprake is van
‘vol’opzet.
Van opzet in voorwaardelijke zin kan sprake zijn indien de verdachte door zijn gedragingen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging een bepaald gevolg, in dit geval de dood van het slachtoffer, in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het gaat daarbij om een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven in hetgeen ten tijde van de gedraging in het hoofd van de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van het gevolg bewust heeft aanvaard.
De verdachte reed op een klaarlichte weekenddag met zeer hoge snelheid in een druk bewoond gebied binnen de bebouwde kom op een weg met veel verkeersdeelnemers en meerdere voetgangersoversteekplaatsen. Ook beschikte de verdachte niet over een geldig rijbewijs. Deze gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, brengen naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans met zich op het overlijden van medeweggebruikers, in het bijzonder van zwakkere weggebruikers zoals voetgangers.
De vraag die vervolgens rijst, is of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. In dit kader zij opgemerkt dat de verdachte zelf heeft verklaard dat hij het overstekende slachtoffer voorafgaand aan het ongeval niet heeft opgemerkt. Ook uit andere bewijsmiddelen blijkt niet dat de gedragingen van de verdachte zozeer waren gericht op het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval dat gezegd kan worden dat hij de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Het enkele feit dat de verdachte veel te hard en zonder geldig rijbewijs heeft gereden, is onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
5.3.4.
Schuld aan verkeersongeval (feit 1 subsidiair)
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) verbiedt personen die aan het verkeer deelnemen zich zodanig te gedragen dat een aan hun schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Voor een bewezenverklaring is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten, waarbij de schuld zich in verschillende gradaties kan voordoen. ‘Roekeloosheid’ is de hoogste of zwaarste schuldgradatie. Bij de beoordeling of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW wordt gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er dient een causaal verband te bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval en tussen het ongeval en de dood dan wel het letsel van het slachtoffer.
Door de verdediging is in de eerste plaats aangevoerd dat de verdachte niet wist dat hij een persoon had aangereden. De rechtbank acht dit standpunt evenwel ongeloofwaardig. Wanneer met een personenauto met een snelheid van minimaal 122 km/u een voetganger wordt aangereden en de personenauto daarbij ook veel schade oploopt, is het buitengewoon onaannemelijk dat de bestuurder van de personenauto niet heeft gemerkt dat deze een persoon heeft aangereden. Dat de verdachte dit niet heeft opgemerkt vanwege de harde muziek die hij op had staan – op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij de muziek op “70 procent” had gezet – acht de rechtbank evenmin geloofwaardig. Daar komt bij dat de verdachte volgens een getuige kort na het ongeval de personenauto tot stilstand heeft gebracht, kennelijk om de schade te bekijken, en op dat moment tegen die getuige heeft gezegd dat hij een
‘accident’, ofwel een ongeval, had gehad. De verdachte heeft verklaard dat hij deze getuige niet heeft gezien of gesproken. De rechtbank heeft echter geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de onafhankelijke getuige, die geen belang heeft bij het afleggen van een valse verklaring. Dat de verdachte met
‘accident’enkel zijn buitenspiegel zou hebben bedoeld, vindt de rechtbank niet aannemelijk. De verdachte moet zich, gelet op de aard en omvang van de schade aan de personenauto, hebben gerealiseerd dat hij een (ernstige) aanrijding had gehad. Daar past ook bij dat de verdachte volgens de getuige direct na de mededeling over een
‘accident’instapte, snel optrok en snel wegreed. Bovendien heeft de eigenaar van de auto verklaard dat hij korte tijd na de aanrijding werd gebeld door de bestuurder, die hem vertelde dat hij een voetganger had geraakt met de autospiegel.
De verdediging wijst tot slot op de eigen schuld van het slachtoffer, die in grote mate zou hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. In dit kader overweegt de rechtbank dat er geen verkeersregel bestaat die voetgangers verbiedt om op een andere plek dan een voetgangersoversteekplaats over te steken. Voor zover het slachtoffer al enige onoplettendheid kan worden verweten, valt dat verwijt volstrekt in het niet bij de veel te hoge snelheid waarmee de verdachte reed. Het slachtoffer hoefde binnen de bebouwde kom niet bedacht te zijn op dit rijgedrag. Gelet op de hoge snelheid waarmee de verdachte reed, is het overigens ook niet aannemelijk dat hij tijdig tot stilstand had kunnen komen als het slachtoffer was overgestoken op een voetgangersoversteekplaats.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is in welke mate de verdachte schuld heeft aan het ontstaan van het verkeersongeval.
Vooropgesteld wordt dat krachtens artikel 175, tweede lid, WVW, van roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW, zijnde de hoogste schuldgradatie, in elk geval sprake is als sprake is van een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW (zie ook HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1405). Voor een bewezenverklaring van artikel 5a WVW dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft” (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1405, r.o. 2.7.4).
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte op 19 augustus 2023 meerdere verkeersregels heeft geschonden door veel te hard te rijden, terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. De verdachte heeft het slachtoffer niet tijdig opgemerkt toen het slachtoffer bezig was met het oversteken van de rijbaan. De verdachte heeft in het geheel niet geremd voor het overstekende slachtoffer, waardoor hij met het slachtoffer in botsing is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte deze verkeersregels opzettelijk in ernstige mate geschonden; de snelheid van de verdachte lag kort voor het ongeluk zo ver boven de ter plaatse maximaal toegestane snelheid dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De verklaring van de verdachte dat hij niet doorhad dat hij zo snel reed, is ongeloofwaardig; het kan niet anders dan dat de verdachte in de druk bewoonde straat waarin hij reed, binnen de bebouwde kom, heeft gemerkt dat zijn snelheid zeer veel hoger lag dan die van andere verkeersdeelnemers. Dat dit voor de verdachte geen aanleiding is geweest zijn snelheid te matigen, maakt dat hij opzettelijk handelde.
De zeer forse snelheidsovertreding in deze omgeving en het feit dat de verdachte die veel te hoge snelheid naar eigen zeggen niet eens heeft opgemerkt, maken dat het geheel van de gedragingen bovendien kan worden gekenschetst als een situatie waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Dat dit gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, blijkt uit het feit dat het slachtoffer door de verdachte is geraakt en daardoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer liep een verbrijzelingsbreuk op aan zowel het linker scheenbeen als het kuitbeen en daarnaast een breuk in het neusbot en diverse botbreuken aan zijn vingers. Het slachtoffer is meermalen geopereerd aan zijn breuken en heeft lange tijd in het ziekenhuis en in een revalidatie-instelling verbleven. Het is onzeker of hij helemaal herstelt. Daarvan was ten tijde van het telefonische contact met de politie op 3 april 2024 in elk geval nog geen sprake. Medisch ingrijpen was in dit geval dus noodzakelijk en de letsels zijn van voldoende ernst om van zwaar lichamelijk letsel te spreken.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat het rijgedrag van de verdachte is aan te merken als rijgedrag zoals omschreven in artikel
5a WVW. Derhalve kan ook worden vastgesteld dat sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW, de zwaarste schuldgradatie. Nu ook sprake is van zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van het door de verdachte aangerichte ongeluk kan de aan de verdachte subsidiair ten laste gelegde gedraging, strafbaar gesteld in artikel 6 WVW, worden bewezenverklaard.
5.3.5.
Verlaten plaats ongeval (feit 2)
De rechtbank heeft onder 5.3.4. overwogen dat de verklaring van de verdachte dat hij de aanrijding met het slachtoffer niet heeft opgemerkt, als ongeloofwaardig ter zijde wordt geschoven. De verdachte, die betrokken was bij het verkeersongeval met het slachtoffer, moet hebben geweten dat hij de plaats van een verkeersongeval heeft verlaten, terwijl een ander daardoor letsel was toegebracht. Door na de aanrijding door te rijden, heeft hij het slachtoffer in hulpbehoevende toestand achtergelaten.
5.3.6.
Conclusie
De onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair
hij op 19 augustus 2023 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende
opde Dordtsestraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig roekeloos
, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaamop die weg te rijden, welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij
,
met een snelheid heeft gereden van
(tenminste)122 kilometer per uur,
in elk gevaleen veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur
, in elk geval met een, gelet op de omstandigheden en de verkeerssituatie ter plaatse, veel te hoge snelheiden
/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij zijn motorvoertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover die weg vrij was en
/of
- niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger, te weten [slachtoffer] , doende was de Dordtsestraatweg over te steken en
/of
- met onverminderde snelheid is blijven rijden en
/of
- die voetganger niet heeft laten voorgaan en
/of
- tegen die voetganger is aangebotst en/of aangereden op het moment dat die voetganger bezig was over te steken,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een open verbrijzelingsbreuk van het linker scheenbeen en het kuitbeen,
danwel zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan,terwijl hij, verdachte, heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
2
dat hij, als degene die
al dan nietals bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan
deDordtsestraatweg, op
of omstreeks19 augustus 2023 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist
of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander
(te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3
hij op 19 augustus 2023 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, VW Passat) heeft gereden op de weg, Dordtsestraatweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
2
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
3
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waarbij een voetganger zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte reed met een snelheid van 122 km/u, en daarmee veel harder dan ter plaatse was toegestaan, en heeft het overstekende slachtoffer niet tijdig opgemerkt, waarna hij met het slachtoffer in botsing is gekomen. De verdachte is na de botsing doorgereden en heeft het zwaargewonde slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten. Het slachtoffer heeft diverse botbreuken opgelopen waaraan hij meermalen is geopereerd. Ook heeft hij gedurende een langere periode in het ziekenhuis en in een revalidatie-instelling verbleven. De verdachte beschikte ten tijde van het ongeval niet over een geldig rijbewijs. Hij heeft met zijn rijgedrag de veiligheid en gezondheid van verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht. Het had nog veel erger kunnen aflopen. Zijn rijgedrag was levensgevaarlijk, temeer omdat hij niet over een rijbewijs beschikte en daarvoor eerder een strafbeschikking aan hem was opgelegd. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw in de auto te stappen en op een klaarlichte weekenddag in de bebouwde kom op doldrieste wijze over de Dordtsestraatweg te scheuren. De rechtbank rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat hij daarna heeft geprobeerd om de schuld aan het verkeersongeval in de schoenen van een ander te schuiven en heeft geprobeerd uit beeld van de politie te blijven.
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juni
2025, waaruit blijkt dat de verdachte, naast de hiervoor genoemde strafbeschikking, na de onderhavige aanrijding door de kantonrechter is veroordeeld wegens rijden zonder rijbewijs. Daarop is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing.
8.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de ernst van de feiten past alleen een gevangenisstraf. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen enkele aanleiding vanwege de aard en ernst van de feiten. Daarbij kijkt de rechtbank ook naar het strafblad van de verdachte (hij had al een strafbeschikking opgelegd gekregen wegens het rijden zonder rijbewijs) en zijn houding (hij heeft er alles aan gedaan om uit beeld van de politie te blijven en liet ook ter zitting nauwelijks verantwoordelijkheidsbesef zien). Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden passend en geboden.
Naast de op te leggen straffen ziet de rechtbank geen aanleiding voor een aparte straf in verband met het onder 3 ten laste gelegde, zodat ten aanzien daarvan artikel 9a Wetboek van Strafrecht zal worden toegepast.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte
, groot 6 (zes) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde dat geen straf wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en L.B. Esser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.H. Karakus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 19 augustus 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, als bestuurder van een personenauto, met een snelheid van tenminste 122 kilometer per uur, in elk geval een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur tegen voetganger [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op 19 augustus 2023 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende de Dordtsestraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam op die weg te rijden, welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij,
met een snelheid heeft gereden van (tenminste) 122 kilometer per uur, in elk geval een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een, gelet op de omstandigheden en de verkeerssituatie ter plaatse, veel te hoge snelheid en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij zijn motorvoertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover die weg vrij was en/of
- niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger, te weten [slachtoffer] , doende was de Dordtsestraatweg over te steken en/of
- met onverminderde snelheid is blijven rijden en/of
- die voetganger niet heeft laten voorgaan en/of
- tegen die voetganger is aangebotst en/of aangereden op het moment dat die voetganger bezig was over te steken,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een open verbrijzelingsbreuk van het linker scheenbeen en het kuitbeen, danwel zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan, terwijl hij, verdachte, heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
2
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan Dordtsestraatweg, op of omstreeks 19 augustus 2023 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3
hij op 19 augustus 2023 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, VW Passat) heeft gereden op de weg, Dordtsestraatweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.