ECLI:NL:RBROT:2025:12291

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
10/247240-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van primair ten laste gelegde artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 en veroordeling wegens overtreding van artikel 5 WVW

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 juli 2024 betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte werd primair ten laste gelegd voor het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar de rechtbank sprak haar hiervan vrij. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte roekeloos had gereden, ondanks dat zij op de verkeerde weghelft reed en een motorrijder frontaal aanreed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk gevaar had veroorzaakt, maar dat haar rijgedrag wel gevaar op de weg had veroorzaakt, wat leidde tot de veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat zij niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/247240-24
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.D.B. Reuter heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 160 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Bewijswaardering

4.1.
Standpunt officier van justitie
Het primair ten laste gelegde artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) kan bewezen worden. Gelet op de aard en ernst van de verkeersfouten en de overige omstandigheden van het geval heeft de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig gereden. De verdachte heeft het bord D2 genegeerd, haar telefoon gebruikt en (daardoor) onvoldoende aandacht voor de weg gehad. Ook heeft zij onvoldoende rechts gereden en niet haar snelheid aangepast zodat zij de weg kon overzien, waardoor zij frontaal tegen de motor is gebotst. De verdachte dient te worden vrijgesproken van de strafverzwarende roekeloosheid.
4.2.
Beoordeling
Niet in geding is dat de verdachte op 30 juli 2024 als bestuurder van een personenauto een motorrijder op diens weghelft frontaal heeft aangereden. Zij reed op dat moment over een lengte van ongeveer 23 meter links van een vluchtheuvel waarbij zij het verkeersbord D2 (waarop de juiste rijrichting werd aangegeven) heeft genegeerd.
De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen dat de verdachte kort voor of ten tijde van het verkeersongeval haar telefoon heeft bediend en/of dat dit (mede) tot het ongeval heeft geleid. De verdachte heeft verklaard dat zij haar navigatie, die aangaf dat zij naar links moest, te direct en te letterlijk heeft genomen en zodoende op de verkeerde weghelft is terechtgekomen. De aanrijding volgde zeer kort nadat de verdachte links van de vluchtheuvel was gaan rijden. Dat de door de verdachte gereden snelheid daarbij nog enige invloed heeft gehad, valt uit het dossier evenmin op te maken. Wat aldus overblijft is dat de verdachte net aan de verkeerde kant van de vluchtheuvel was gaan rijden toen de aanrijding plaatsvond. Deze – op zichzelf verkeerde - manoeuvre van de verdachte levert geen schuld in de zin van artikel 6 WVW op. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
4.2.1.
Gevaar veroorzaakt voor het verkeer (subsidiair)
Wel heeft de verdachte met deze fout gevaar op de weg veroorzaakt, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Dit subsidiair ten laste gelegde feit kan wel bewezen worden.
4.2.2.
Conclusie
Het subsidiair ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op
of omstreeks30 juli 2024, te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Prinses Maximaweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg
/wegenwerd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar
-
een of meer mobiele telefoon(s) heeft bediend en/of haar blik (continu) gericht hield op die mobiele telefoon(s) en/of (aldus doende) haar aandacht niet voortdurend op de weg vóór zich heeft gehouden en/of
-
(aldus)in strijd met artikel 3 van voornoemd Reglement niet aan haar, verdachtes, verplichting heeft voldaan om zoveel mogelijk rechts te houden, immers heeft zij, verdachte, met het door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig voornoemde vluchtheuvel links gepasseerd en
/ofheeft zij, verdachte, vervolgens gereden op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomend verkeer en
/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voornoemd Reglement niet de snelheid van dat door haar bestuurde motorrijtuig zodanig heeft geregeld dat zij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) frontaal tegen een haar, verdachte, tegemoetkomende motor is aangebotst/ aangereden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit feiten uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft op 30 juli 2024 met haar auto een motorrijder frontaal aangereden door op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer te rijden. Het slachtoffer heeft hierdoor onder andere een breuk in de rechter onderarm en een hersenschudding opgelopen. Hij heeft over de gevolgen van het ongeluk op de zitting op invoelbare wijze een verklaring afgelegd.
De verdachte heeft door haar rijgedrag gevaar veroorzaakt op de weg. Dit kan haar strafrechtelijk worden verweten. Tegelijkertijd verliest de rechtbank niet uit het oog dat de verdachte deze gevolgen niet heeft gewild en op de zitting berouw en medeleven met het slachtoffer heeft getoond.
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen en gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, vindt de rechtbank een taakstraf van 30 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden passend.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en L.B. Esser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Yenice, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 30 juli 2024, te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Prinses Maximaweg, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar, terwijl zij, verdachte, een vluchtheuvel (verhoogde middengeleider) naderde, waarop een bord D2 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, inhoudende het gebod die vluchtheuvel aan de rechterzijde voorbij te gaan,
- een of meer mobiele telefoon(s) heeft bediend en/of haar blik (continu) gericht hield op die mobiele telefoon(s) en/of (aldus doende) haar aandacht niet voortdurend op de weg vóór zich heeft gehouden en/of
- ( aldus) in strijd met artikel 3 van voornoemd Reglement niet aan haar, verdachtes, verplichting heeft voldaan om zoveel mogelijk rechts te houden, immers heeft zij, verdachte, met het door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig voornoemde vluchtheuvel links gepasseerd en/of heeft zij, verdachte, vervolgens gereden op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomend verkeer en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voornoemd Reglement niet de snelheid van dat door haar bestuurde motorrijtuig zodanig heeft geregeld dat zij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) frontaal tegen een haar, verdachte, tegemoetkomende motor is aangebotst/aangereden,
waardoor de bestuurder van die motor, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een breuk in de rechteronderarm met standsafwijking en een hersenschudding) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 30 juli 2024, te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Prinses Maximaweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar
- een of meer mobiele telefoon(s) heeft bediend en/of haar blik (continu) gericht hield op die mobiele telefoon(s) en/of (aldus doende) haar aandacht niet voortdurend op de weg vóór zich heeft gehouden en/of
- ( aldus) in strijd met artikel 3 van voornoemd Reglement niet aan haar, verdachtes, verplichting heeft voldaan om zoveel mogelijk rechts te houden, immers heeft zij, verdachte, met het door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig voornoemde vluchtheuvel links gepasseerd en/of heeft zij, verdachte, vervolgens gereden op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomend verkeer en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voornoemd Reglement niet de snelheid van dat door haar bestuurde motorrijtuig zodanig heeft geregeld dat zij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) frontaal tegen een haar, verdachte, tegemoetkomende motor is aangebotst/aangereden.