ECLI:NL:RBROT:2025:12305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
11785894 \ VV EXPL 25-38
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een kort geding inzake huurachterstand en ontruiming van bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde over een huurachterstand van een bedrijfsruimte. Eiseres stelt dat er sprake is van een spoedeisend belang vanwege een huurachterstand van € 77.500,14, die door gedaagde is opgelopen. Kort voor de zitting heeft gedaagde echter een bedrag van € 70.000,- betaald, wat de kantonrechter doet concluderen dat er geen spoedeisend belang meer is. De kantonrechter oordeelt dat de zaak niet geschikt is voor kort geding, omdat er veel geschilpunten zijn die bewijslevering vereisen. De kantonrechter wijst de eis van eiseres af en legt de proceskosten op aan eiseres, die in totaal € 949,- moet betalen aan gedaagde. De uitspraak benadrukt dat een kort geding alleen kan worden toegewezen als er voldoende spoedeisend belang is, wat in dit geval niet het geval was.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11785894 \ VV EXPL 25-38
datum uitspraak: 4 september 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.A. Gobbens,
tegen
[gedaagde], handelend onder de namen
[handelsnaam 1]en
[handelsnaam 2], woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. op ’t Ende.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 17 juli 2025, met bijlagen;
  • de akte overlegging producties tevens wijziging van eis van [eiseres] , met bijlagen;
  • de brief van [gedaagde] van 19 augustus 2025, met bijlagen.
  • de akte overlegging productie van [eiseres] van 20 augustus 2025, met bijlage;
  • de pleitaantekeningen van [gedaagde] ;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] .
1.2.
Op 21 augustus 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was namens [eiseres] aanwezig de heer [persoon A] , bijgestaan door mr. C.A. Gobbens. [gedaagde] was aanwezig, bijgestaan door mr. M. op ’t Ende.
1.3.
De zaak is na de zitting aangehouden om partijen de gelegenheid te geven er samen uit te komen. Bij brief van 28 augustus 2025 heeft [eiseres] de kantonrechter bericht dat dit niet is gelukt.

2.De beoordeling

2.1.
[gedaagde] huurt van [eiseres] de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te Oud-Beijerland (hierna: de bedrijfsruimte) voor het overeengekomen maandbedrag van € 4.001,- inclusief btw. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] een huurachterstand laten ontstaan van € 77.500,14 tot en met de maand juli 2025. Na de mededeling van de datumbepaling van kort geding heeft [gedaagde] een bedrag van € 70.000,- betaald. Dit bedrag strekt volgens [eiseres] eerst in mindering op de kosten (artikel 6:44 BW), waardoor volgens [eiseres] nog steeds sprake is van een huurachterstand van € 33.925,17 berekend tot en met de maand augustus 2025. [eiseres] eist daarom (na eiswijziging) dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de bedrijfsruimte te ontruimen en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de huurachterstand, de contractuele boete, toekomstige huurtermijnen en buitengerechtelijke incassokosten te betalen.
2.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiseres] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende spoedeisend belang heeft om met een voorlopige voorziening in deze zaak vooruit te lopen op het oordeel van de rechter in de gewone procedure, terwijl dit wel is vereist om een eis in een kort geding toe te wijzen. [eiseres] stelt namelijk slechts dat het spoedeisend belang volgt uit de hoogte van de huurachterstand. Deze huurachterstand is echter in de loop der jaren ontstaan en door [eiseres] lange tijd getolereerd. Gelet hierop komt de stelling van [eiseres] er in feiten op neer dat zij vindt dat een gewone procedure te lang gaat duren, maar dat is op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Er moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die maken dat [eiseres] de uitkomst van een gewone procedure niet kan afwachten, maar zulke feiten of omstandigheden heeft zij – ook nadat de kantonrechter haar daar tijdens de zitting naar heeft gevraagd – niet gesteld. Daar komt bij dat [gedaagde] kort voor de zitting € 70.000,- op de huurachterstand heeft afgelost. Ook als van dit bedrag eerst de kosten moeten worden afgetrokken, dan volgt hieruit niet dat de achterstand alleen maar oploopt. Dat [eiseres] geen vertrouwen meer in [gedaagde] heeft, wat zij ter zitting heeft toegelicht, maakt niet dat zij een gewone procedure niet kan afwachten. Kortom, de eis van [eiseres] is onvoldoende spoedeisend om in een kort geding te worden toegewezen. Daarom wordt de eis van [eiseres] afgewezen.
2.4.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat het geschil zich niet leent voor behandeling in kort geding. [eiseres] doet het voorkomen alsof er sprake is van een ‘simpele’ incassoprocedure, omdat [gedaagde] de huur niet heeft betaald. Er is echter veel meer aan de hand, zo is gebleken uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling. Zo houdt een al dan niet nagekomen aflossingsregeling partijen verdeeld, een onderlinge geldlening, gebreken aan het gehuurde omdat de verhuurde ruimte niet de vereiste en overeengekomen bestemming “sportschool” heeft, dwaling in verband met het geldende bestemmings/omgevingsplan van de gemeente. Partijen zijn het zelfs niet eens over de inhoud van de overeenkomst, die niet (ondertekend) op schrift staat. Zo stelt [eiseres] zich op het standpunt dat het bedrijfspand casco is opgeleverd en partijen een geldleningsovereenkomst zijn overeengekomen die zag op het gebruikmaken van de bedrijfsruimte voor exploitatie van een sportschool en zonnestudio. [gedaagde] stelt echter dat hij met [eiseres] is overeengekomen dat [eiseres] de bedrijfsruimte geschikt zou maken voor zijn onderneming door onder andere airco en sanitair aan te leggen en te zorgen voor krachtstroomvoorzieningen die nodig waren voor de zonnebanken. Ook de geldigheid van algemene voorwaarden, met alle gevolgen van dien zoals bijvoorbeeld het bestaan van een opschortingsrecht, houdt partijen verdeeld.
2.5
Partijen zijn het dus over meerdere onderwerpen niet eens. De beoordeling hiervan is van belang voor de vraag of de gevorderde huurachterstand en daarbij ook een ontruiming kan worden toegewezen. Bij deze stand van zaken kan niet worden vastgesteld wie gelijk heeft en zal het op bewijslevering aankomen. Nu een kort geding zich niet leent voor bewijslevering, is de zaak niet geschikt om te behandelen in kort geding. Bij deze beslissing weegt ook mee dat er nog een procedure loopt bij de gemeente Hoeksche Waard over het legaliseren van het gebruik van het bedrijfspand en [eiseres] er naar eigen zeggen ter zitting vertrouwen in heeft dat de gemeente tot legalisatie overgaat. Daardoor zou het pand de lange begeerde bestemming “sportschool” krijgen, waarmee het niet langer per definitie ongeschikt is voor [gedaagde] . [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd waarom desondanks vooruitlopend hierop al tot ontruiming – met haar doorgaans definitieve karakter – moet worden overgegaan. De eis van [eiseres] wordt dus afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
2.6.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eiseres] aan [gedaagde] moet betalen op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eisen van [eiseres] af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 949,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
31688