In deze zaak heeft de Stichting Qua Wonen een huurovereenkomst met [gedaagde] en heeft zij een procedure gestart tegen de bewindvoerder van [gedaagde] om de huurovereenkomst te laten ontbinden. De reden voor deze ontbinding was de vermeende overlast die [gedaagde] zou veroorzaken aan de onderburen. Qua Wonen stelde dat de ondervloer in het gehuurde niet voldeed aan de eisen en dat [gedaagde] geen goede ondervloer had gelegd binnen de gestelde termijn. Echter, [gedaagde] heeft de beschuldigingen van overlast betwist.
Op 21 augustus 2025 was er een zitting gepland, maar Qua Wonen heeft op 11 augustus 2025 aangegeven de zaak te willen intrekken. De bewindvoerder stemde in met deze intrekking, maar verzocht de kantonrechter om een beslissing te nemen over de proceskosten. Qua Wonen was van mening dat de proceskosten gecompenseerd moesten worden, omdat zij de procedure terecht had gestart vanwege de gestelde overlast. Beide partijen hebben de gelegenheid gekregen om zich uit te laten over de proceskosten, maar hebben besloten hiervan af te zien.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat, omdat Qua Wonen haar vordering heeft ingetrokken, de gronden van deze vordering niet meer konden worden onderzocht. Daarom werd de vordering afgewezen en werd Qua Wonen veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aangezien zij als de partij in het ongelijk werd gesteld. De kantonrechter heeft de proceskosten begroot op € 306,-, inclusief wettelijke rente, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kan worden, zelfs als een van de partijen in hoger beroep gaat.