6.2.Verzoekster heeft aangevoerd dat door het uitblijven een urgentieverklaring sprake is van een onhoudbare situatie. Verzoekster heeft nog steeds de zorg over haar moeder, kinderen en partner. Op dit moment woont verzoekster door de weeks met haar kinderen bij haar zus in Hendrik-Ido-Ambacht, zodat ze haar zoontje tijdig naar school in Dordrecht kan brengen en daarna haar moeder kan verzorgen. Deze woonruimte is te klein en bovendien heeft haar zus de zorg over een kind dat intensieve begeleiding nodig heeft. In de weekenden keert zij terug naar Rozenburg. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter verzoekster het voordeel van de twijfel geven ten aanzien van het spoedeisend belang, ook al heeft zij niet onderbouwd dat de zorg voor haar moeder niet op een andere wijze kan worden verlicht of weggenomen, bijvoorbeeld door een ruimere verdeling van de zorgtaken met haar zussen of door inzet van professionele (thuis)zorg. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat verzoekster ook zelf met gezondheidsproblemen kampt en aangegeven heeft de wanhoop nabij te zijn.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat op de in deze zaak voorliggende aanvraag de Huisvestingsverordening gemeente Hendrik-Ido-Ambacht 2025 (de Verordening) van toepassing is. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening van dat kader uitgaan.
Wat vindt de voorzieningenrechter inhoudelijk van deze zaak?
Zorgvuldigheid besluitvorming
8. Verzoekster stelt dat het haar verrast dat het bestreden besluit (mede) is gebaseerd op een andere grondslag dan het primaire besluit. Voor zover zij daarmee betoogt sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, volgt de voorzieningenrechter haar daarin niet. Het bestreden besluit is niet alleen gebaseerd op de weigeringsgrond dat verzoekster onvoldoende eigen initiatieven heeft ondernomen om het huisvestingsprobleem op te lossen. Ook is tegengeworpen dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij voor de te verlenen mantelzorg daadwerkelijk meer dan 2 uur per dag reist. Daarnaast blijkt uit het gesprekverslag ambtelijk horen van 23 april 2025 dat besproken is dat verzoekster beperkt zoekt en dat zowel de gemachtigde van het college en de voorzitter van de commissie hebben benadrukt dat er regiobreed op het woningaanbod moet worden gereageerd. Van een schending van de hoorplicht is dus geen sprake. Ook overigens is de voorzieningenrechter voorshands niet gebleken van onzorgvuldige besluitvorming
9. De woningzoekende komt pas een beroep toe op de voorrangsregeling als deze nadat het huisvestingsprobleem zich openbaarde, aantoonbaar zelf al het mogelijke heeft gedaan om daar een oplossing voor te vinden (zie artikel 2.1.6 van de Verordening). Hiervoor is vereist dat gedurende acht achtereenvolgende weken zonder resultaat is meegedongen naar iedere woning die via de woonruimteverdelingssystemen in de regio is aangeboden, voor deze een passende oplossing bieden voor het huisvestingsprobleem of dat gedurende acht achtereenvolgende weken geen bij de omstandigheden passend woningaanbod is geweest. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de gegevens van Woonkeus van 22 april 2025 blijkt dat verzoekster in de acht weken voorafgaand aan de beslissing op bezwaar, uitsluitend heeft gereageerd op woningen in Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht, een enkele keer op een woning in Heerjansdam en niet op woningen in de overige gemeenten in de regio Drechtsteden. Hoewel verzoekster op woningen heeft gereageerd, heeft het college kunnen stellen dat dit voor iemand in haar situatie onvoldoende is. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat er voldoende vervoersmogelijkheden bestaan om binnen 2 uur vanuit de Drechtstedengemeenten te reizen naar Hendrik-Ido-Ambacht. Er zijn verschillende buslijnen vanuit Dordrecht, Sliedrecht en Alblasserdam (eventueel via een overstap) naar Hendrik-Ido-Ambacht. Daarnaast kent de regio Drechtsteden een waterbusverbinding tussen de Drechtstedengemeenten. Hoewel de voorzieningenrechter de wens van verzoekster begrijpt om op fietsafstand te wonen van haar moeder, is onvoldoende gebleken dat de woningen in omliggende gemeenten niet passend zijn. Gelet op al het voorgaande heeft het college zich naar voorlopig oordeel redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster niet al het mogelijke heeft gedaan om een oplossing voor het huisvestingsprobleem te vinden.
10. Het college kan de urgentieverklaring weigeren als, kortgezegd, de woningzoekende niet aantoont dat de reistijd in verband met de te verlenen of te ontvangen mantelzorg meer dan 2 uur per dag is (zie artikel 2.1.8, eerste lid, van de Verordening). Niet in geschil is dat de reistijd van Rozenburg naar Hendrik-Ido-Ambacht met de auto (veel) minder dan 2 uur per dag is. Voor het voldoen aan het vereiste van de reistijd is dus van belang op welke wijze de reis wordt afgelegd. Verzoekster stelt dat zij met het openbaar vervoer naar Hendrik-Ido-Ambacht is gereisd. Zij heeft echter nagelaten hiervan bewijzen te overleggen. Nog daargelaten dat uit een op naam van de zus gestelde OV-kaart op zichzelf niet kan worden afgeleid dat verzoekster hiermee heeft gereisd, heeft zij geen uitdraai van de op deze OV-kaart geregistreerde ritten overgelegd. Voor zover een declaratieoverzicht niet meer kan worden gegeven, omdat de OV-kaart een beperkte terugkijkperiode heeft, komt dit voor haar rekening en risico. Het college heeft al vanaf de aanvraag op meerdere momenten duidelijk gemaakt dat verzoekster bewijzen van de reizen moet overleggen. Hoewel uit de overgelegde OV-planner volgt dat de reistijd van Rozenburg naar Hendrik-Ido-Ambacht en terug ongeveer 3 uur en 20 minuten bedraagt blijkt hieruit niet dat verzoekster deze reisbewegingen daadwerkelijk heeft gemaakt. Verzoekster heeft geen argumenten aangedragen voor haar standpunt dat zij niet hoeft aan te tonen dat zij deze reis daadwerkelijk (telkenmale) maakt. De formulering van artikel 2.1.8, eerste lid biedt (in ieder geval) geen aanknopingspunten voor die conclusie. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij meer dan 2 uur per dag onderweg is voor het verlenen van mantelzorg.
Hardheidsclausule
10. Uit de Verordening (zie artikel 3.1) volgt dat het college de hardheidsclausule toepast als weigering van een urgentie leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Vanwege de schaarste aan sociale huurwoningen en de lange wachttijden voor woningzoekenden die daarop zijn aangewezen, maakt het college terughoudend gebruik van de hardheidsclausule. Een dergelijke restrictieve toepassing is niet onredelijk. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de omstandigheden van verzoekster zodanig schrijnend of bijzonder zijn dat het college gehouden is haar alsnog een urgentieverklaring te verstrekken. Het college heeft in dit kader van belang kunnen achten dat verzoekster niet heeft onderbouwd dat zij de gestelde reisbewegingen heeft gemaakt en dat zij haar zoekgebied had kunnen uitbreiden en dus niet al het mogelijke heeft gedaan om haar huisvestingsprobleem op te lossen. Daarnaast is de vraag of alleen verzoekster de zorgtaken voor haar moeder kan verrichten. Mogelijke alternatieven zijn een andere verdeling van de zorgtaken met de zussen van verzoekster of de inzet van professionele (thuis)zorg. Tot slot heeft het college kunnen betrekken dat bij toepassing van de hardheidsclausule een woning aan de woningvoorraad wordt onttrokken, terwijl verzoekster geen woning achterlaat in de regio. De gevraagde urgentieverklaring ziet namelijk niet op de partner van verzoekster. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster haar huisvestingssituatie als onwenselijk ervaart, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de hardheidsclausule mede gelet op de heersende schaarste op de woningmarkt niet toegepast hoefde te worden.