ECLI:NL:RBROT:2025:12322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/6491
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor voorrangsverklaring in huisvestingskwestie met mantelzorgaspecten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, woonachtig in Rozenburg, had een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring op basis van mantelzorg voor haar moeder in Hendrik-Ido-Ambacht. Het college van burgemeester en wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht had deze aanvraag afgewezen, omdat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat zij meer dan 2 uur per dag onderweg was voor het verlenen van mantelzorg. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college zich redelijkerwijs op dit standpunt kon stellen, aangezien verzoekster niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk de benodigde reistijd met het openbaar vervoer had gemaakt. Verzoekster had wel gereageerd op woningen in Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht, maar niet op woningen in andere gemeenten in de regio Drechtsteden, wat het college als onvoldoende beschouwde. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet al het mogelijke had gedaan om een oplossing voor haar huisvestingsprobleem te vinden en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was. De uitspraak betekent dat verzoekster geen voorrangsverklaring krijgt en dat er geen hoger beroep of verzet mogelijk is tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/6491

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Rozenburg, verzoekster,

(gemachtigde: mr. G.A.H. Wiekamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht,het college,
(gemachtigde: mr. M. Baardman).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 13 december 2024 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van verzoekster om een voorrangsverklaring afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het besluit van 17 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Op 18 september heeft het college een verweerschrift overgelegd.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoekster en haar partner wonen samen met hun twee minderjarige kinderen in een woning op het adres [adres]. Zowel verzoekster als haar partner zijn arbeidsongeschikt. Volgens verzoekster draagt zij de volledige zorg over het gezin omdat haar partner sinds een ernstig auto-ongeluk daartoe niet meer in staat is. Zij verleent sinds 18 april 2024 ook mantelzorg aan haar moeder, die woont in Hendrik-Ido-Ambacht. Volgens verzoekster is het belangrijk dat zij in de nabijheid van haar moeder woont, zodat zij haar zorgtaken op een verantwoorde wijze kan blijven combineren. Verzoekster is aangewezen op het openbaar vervoer omdat zij om gezondheidsredenen niet kan autorijden. De aanvraag om een voorrangsverklaring ziet op verzoekster en haar twee minderjarige kinderen.
2.2.
Op 11 oktober 2024 heeft zij een aanvraag voor een voorrangsverklaring op de grond ‘mantelzorg’ ingediend. Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag afgewezen. Volgens het college voldoet verzoekster niet aan alle voorwaarden voor een voorrangsverklaring. Het college baseert dit op een advies van het Platform Uitvoering Voorrangsregeling (PUV). De conclusie van dit advies is dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de reistijd in verband met de te verlenen mantelzorg meer dan 2 uur per dag is. Uit de schriftelijke verklaring van de zus van verzoekster van 30 oktober 2024 blijkt namelijk dat de zus verzoekster vijf dagen per week met de auto van het woonadres in Rozenburg naar het adres van de moeder in Hendrik-Ido-Ambacht brengt en daar ook weer ophaalt.
2.3.
Op 22 januari 2025 heeft verzoekster tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college heeft verzoekster nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat de reistijd in verband met de te verlenen mantelzorg meer dan 2 uur per dag is. Verzoekster heeft, ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe, geen bewijzen overgelegd waaruit blijkt dat zij met het openbaar vervoer reist. Ook reageert verzoekster volgens het college onvoldoende op het woningaanbod. Verzoekster reageert voornamelijk op woningen in Hendrik-Ido-Ambacht en sporadisch in Zwijndrecht terwijl niet is gebleken dat andere gemeenten niet volstaan. Het college ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Wat vindt verzoekster?
3. Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat het college haar tijdelijk een voorrangsverklaring toekent. Verzoekster betwist dat zij onvoldoende reageert op het woningaanbod. Zij zoekt zeer actief en veelvuldig naar woningen in Hendrik-Ido-Ambacht en woningen in Zwijndrecht, voor zover deze op voor haar te overbruggen afstand van de woning van haar moeder zijn gelegen. Een woning buiten de gemeenten Hendrik-Ido-Ambacht, Zwijndrecht of Dordrecht is gezien alle omstandigheden niet passend. Verzoekster moet in staat zijn om haar oudste kind (in Dordrecht) naar school te brengen en haar moeder te verzorgen zonder voortdurend (lang) te hoeven reizen. Deze weigeringsgrond heeft verzoekster overigens verrast. Tijdelijk de hoorzitting was dit namelijk geen daadwerkelijk onderwerp van gesprek. Daarnaast voert verzoekster aan dat zij de reisafstand per openbaar vervoer heeft aangetoond door een OV-planner te overleggen. Zij heeft deze reis daadwerkelijk verschillende malen gemaakt, maar zij maakte toen gebruik van de zakelijke OV-pas van haar zus. Hoewel zij geen bewijzen heeft van deze reisbewegingen meent verzoekster dat zij ook niet hoeft aan te tonen dat zij deze reis daadwerkelijk telkenmale maakt. Dit is immers op grond van de regelgeving niet vereist. Tot slot heeft verzoekster een beroep op de hardheidsclausule gedaan.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waarom beslist de voorzieningenrechter niet op het beroep?
5. De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de beroepszaak. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verzoekster aangegeven dat mogelijk nog aanvullende stukken worden overgelegd in beroep, zoals bewijzen van het reizen. De voorzieningenrechter ziet mede daarom af van de mogelijkheid om ook in de beroepszaak uitspraak te doen.
Is er een spoedeisend belang?
6.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening wordt alleen getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
6.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat door het uitblijven een urgentieverklaring sprake is van een onhoudbare situatie. Verzoekster heeft nog steeds de zorg over haar moeder, kinderen en partner. Op dit moment woont verzoekster door de weeks met haar kinderen bij haar zus in Hendrik-Ido-Ambacht, zodat ze haar zoontje tijdig naar school in Dordrecht kan brengen en daarna haar moeder kan verzorgen. Deze woonruimte is te klein en bovendien heeft haar zus de zorg over een kind dat intensieve begeleiding nodig heeft. In de weekenden keert zij terug naar Rozenburg. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter verzoekster het voordeel van de twijfel geven ten aanzien van het spoedeisend belang, ook al heeft zij niet onderbouwd dat de zorg voor haar moeder niet op een andere wijze kan worden verlicht of weggenomen, bijvoorbeeld door een ruimere verdeling van de zorgtaken met haar zussen of door inzet van professionele (thuis)zorg. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat verzoekster ook zelf met gezondheidsproblemen kampt en aangegeven heeft de wanhoop nabij te zijn.
Beoordelingskader
7. Tussen partijen is niet in geschil dat op de in deze zaak voorliggende aanvraag de Huisvestingsverordening gemeente Hendrik-Ido-Ambacht 2025 (de Verordening) van toepassing is. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening van dat kader uitgaan.
Wat vindt de voorzieningenrechter inhoudelijk van deze zaak?
Zorgvuldigheid besluitvorming
8. Verzoekster stelt dat het haar verrast dat het bestreden besluit (mede) is gebaseerd op een andere grondslag dan het primaire besluit. Voor zover zij daarmee betoogt sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, volgt de voorzieningenrechter haar daarin niet. Het bestreden besluit is niet alleen gebaseerd op de weigeringsgrond dat verzoekster onvoldoende eigen initiatieven heeft ondernomen om het huisvestingsprobleem op te lossen. Ook is tegengeworpen dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij voor de te verlenen mantelzorg daadwerkelijk meer dan 2 uur per dag reist. Daarnaast blijkt uit het gesprekverslag ambtelijk horen van 23 april 2025 dat besproken is dat verzoekster beperkt zoekt en dat zowel de gemachtigde van het college en de voorzitter van de commissie hebben benadrukt dat er regiobreed op het woningaanbod moet worden gereageerd. Van een schending van de hoorplicht is dus geen sprake. Ook overigens is de voorzieningenrechter voorshands niet gebleken van onzorgvuldige besluitvorming
Eigen initiatieven
9. De woningzoekende komt pas een beroep toe op de voorrangsregeling als deze nadat het huisvestingsprobleem zich openbaarde, aantoonbaar zelf al het mogelijke heeft gedaan om daar een oplossing voor te vinden (zie artikel 2.1.6 van de Verordening). Hiervoor is vereist dat gedurende acht achtereenvolgende weken zonder resultaat is meegedongen naar iedere woning die via de woonruimteverdelingssystemen in de regio is aangeboden, voor deze een passende oplossing bieden voor het huisvestingsprobleem of dat gedurende acht achtereenvolgende weken geen bij de omstandigheden passend woningaanbod is geweest. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de gegevens van Woonkeus van 22 april 2025 blijkt dat verzoekster in de acht weken voorafgaand aan de beslissing op bezwaar, uitsluitend heeft gereageerd op woningen in Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht, een enkele keer op een woning in Heerjansdam en niet op woningen in de overige gemeenten in de regio Drechtsteden. Hoewel verzoekster op woningen heeft gereageerd, heeft het college kunnen stellen dat dit voor iemand in haar situatie onvoldoende is. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat er voldoende vervoersmogelijkheden bestaan om binnen 2 uur vanuit de Drechtstedengemeenten te reizen naar Hendrik-Ido-Ambacht. Er zijn verschillende buslijnen vanuit Dordrecht, Sliedrecht en Alblasserdam (eventueel via een overstap) naar Hendrik-Ido-Ambacht. Daarnaast kent de regio Drechtsteden een waterbusverbinding tussen de Drechtstedengemeenten. Hoewel de voorzieningenrechter de wens van verzoekster begrijpt om op fietsafstand te wonen van haar moeder, is onvoldoende gebleken dat de woningen in omliggende gemeenten niet passend zijn. Gelet op al het voorgaande heeft het college zich naar voorlopig oordeel redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster niet al het mogelijke heeft gedaan om een oplossing voor het huisvestingsprobleem te vinden.
Urgentiegrond mantelzorg
10. Het college kan de urgentieverklaring weigeren als, kortgezegd, de woningzoekende niet aantoont dat de reistijd in verband met de te verlenen of te ontvangen mantelzorg meer dan 2 uur per dag is (zie artikel 2.1.8, eerste lid, van de Verordening). Niet in geschil is dat de reistijd van Rozenburg naar Hendrik-Ido-Ambacht met de auto (veel) minder dan 2 uur per dag is. Voor het voldoen aan het vereiste van de reistijd is dus van belang op welke wijze de reis wordt afgelegd. Verzoekster stelt dat zij met het openbaar vervoer naar Hendrik-Ido-Ambacht is gereisd. Zij heeft echter nagelaten hiervan bewijzen te overleggen. Nog daargelaten dat uit een op naam van de zus gestelde OV-kaart op zichzelf niet kan worden afgeleid dat verzoekster hiermee heeft gereisd, heeft zij geen uitdraai van de op deze OV-kaart geregistreerde ritten overgelegd. Voor zover een declaratieoverzicht niet meer kan worden gegeven, omdat de OV-kaart een beperkte terugkijkperiode heeft, komt dit voor haar rekening en risico. Het college heeft al vanaf de aanvraag op meerdere momenten duidelijk gemaakt dat verzoekster bewijzen van de reizen moet overleggen. Hoewel uit de overgelegde OV-planner volgt dat de reistijd van Rozenburg naar Hendrik-Ido-Ambacht en terug ongeveer 3 uur en 20 minuten bedraagt blijkt hieruit niet dat verzoekster deze reisbewegingen daadwerkelijk heeft gemaakt. Verzoekster heeft geen argumenten aangedragen voor haar standpunt dat zij niet hoeft aan te tonen dat zij deze reis daadwerkelijk (telkenmale) maakt. De formulering van artikel 2.1.8, eerste lid biedt (in ieder geval) geen aanknopingspunten voor die conclusie. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij meer dan 2 uur per dag onderweg is voor het verlenen van mantelzorg.
Hardheidsclausule
10. Uit de Verordening (zie artikel 3.1) volgt dat het college de hardheidsclausule toepast als weigering van een urgentie leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Vanwege de schaarste aan sociale huurwoningen en de lange wachttijden voor woningzoekenden die daarop zijn aangewezen, maakt het college terughoudend gebruik van de hardheidsclausule. Een dergelijke restrictieve toepassing is niet onredelijk. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de omstandigheden van verzoekster zodanig schrijnend of bijzonder zijn dat het college gehouden is haar alsnog een urgentieverklaring te verstrekken. Het college heeft in dit kader van belang kunnen achten dat verzoekster niet heeft onderbouwd dat zij de gestelde reisbewegingen heeft gemaakt en dat zij haar zoekgebied had kunnen uitbreiden en dus niet al het mogelijke heeft gedaan om haar huisvestingsprobleem op te lossen. Daarnaast is de vraag of alleen verzoekster de zorgtaken voor haar moeder kan verrichten. Mogelijke alternatieven zijn een andere verdeling van de zorgtaken met de zussen van verzoekster of de inzet van professionele (thuis)zorg. Tot slot heeft het college kunnen betrekken dat bij toepassing van de hardheidsclausule een woning aan de woningvoorraad wordt onttrokken, terwijl verzoekster geen woning achterlaat in de regio. De gevraagde urgentieverklaring ziet namelijk niet op de partner van verzoekster. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster haar huisvestingssituatie als onwenselijk ervaart, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de hardheidsclausule mede gelet op de heersende schaarste op de woningmarkt niet toegepast hoefde te worden.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster hangende het beroep geen voorrangsverklaring krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2025.
De voorzieningenrechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.