Op 2 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, die dakloos is, had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, welke aanvraag op 21 juli 2025 was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster in staat is om zelf huisvesting te regelen, ondanks haar financiële en medische problemen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoekster eerder in staat was om een kamer te huren en dat zij ook een briefadres had geregeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen voldoende onderbouwing was voor de stelling dat verzoekster niet meer zelfredzaam is. De voorzieningenrechter benadrukte dat het enkele feit dat verzoekster geen onderdak heeft, niet voldoende is om aan te nemen dat zij niet in staat is om zich te handhaven in de samenleving. De voorzieningenrechter volgde het standpunt van het college dat de aanvraag om maatschappelijke opvang niet kon worden toegewezen, omdat verzoekster in staat wordt geacht om met gebruikelijke hulp en haar netwerk zelf in haar behoeften te voorzien. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. Verzoekster krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.