7.2.Als gevolg van de intrekking van de urgentie krijgt verzoekster niet langer voorrang bij het vinden van een (voor haar kinderen) geschikte woning, wat nadelige gevolgen kan hebben voor de gezondheidssituatie van de kinderen. Het college betwist dit ook niet. Het spoedeisend belang is daarmee volgens de voorzieningenrechter gegeven.
Wat het college bevoegd om de urgentieverklaring in te trekken?
8. Het college kan de urgentieverklaring intrekken als de houder van de urgentieverklaring een via een eigen reactie aangeboden woonruimte, welke tenminste voldeed aan het in de urgentieverklaring opgenomen woonruimtetype, heeft afgewezen (zie artikel 3.1.4, tweede lid, onder d, van de Verordening). Niet in geschil is dat namens verzoekster op de woning aan [adres] is gereageerd en verzoekster deze woning heeft geweigerd nadat de woningcorporatie deze woning had aangeboden. Deze woning betreft een flatwoning zonder lift en voldoet daarmee aan het in de urgentieverklaring opgenomen woonruimtetype. Het college was dus in beginsel bevoegd om de urgentieverklaring in te trekken. Het feit dat verzoekster op vakantie was en daarom de woning niet kon bezichtigen, kan aan deze bevoegdheid niet afdoen. Verzoekster wist voordat zij op vakantie ging dat de bezichtiging gepland stond en had contact kunnen opnemen met de woningcorporatie om deze afspraak te verzetten. Ook had verzoekster anderen (bijvoorbeeld familie) kunnen inschakelen om namens haar de woning te bezichtigen en/of de bezichtiging kunnen bijwonen via moderne communicatiemiddelen. Dat de bezichtiging eerst op een ander moment gepland stond, maakt dit niet anders. Verzoekster had minst genomen contact kunnen opnemen om te bespreken dat zij niet in de gelegenheid was om op de nieuwe datum naar de bezichtiging te komen.
Is de intrekking van de urgentieverklaring evenredig?
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college mogen oordelen dat dit besluit tot intrekking van de urgentieverklaring evenredig is. Bij uitspraak van
5 december 2024 heeft de voorzieningenrechter een eerder verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster (ROT 24/10199) op basis van het evenredigheidsbeginsel toegewezen en de intrekking van de urgentieverklaring geschorst tot zes weken na het besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter was het met het college eens dat verzoekster een verwijt kon worden gemaakt, omdat zij in de eerste fase van de urgentieverklaring niet ten minste gereageerd had op twaalf verschillende woningen die passen binnen haar zoekprofiel. Desondanks vond de voorzieningenrechter dat de belangenafweging in het voordeel van verzoekster diende uit te vallen, omdat de intrekking van de urgentieverklaring zou betekenen dat het oudste kind van verzoekster nog twee jaar in een huis zou moeten wonen dat medisch niet geschikt voor hem is. Om dezelfde redenen heeft het college bij besluit van 23 december 2024 het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard. Het college heeft daarbij opnieuw benadrukt dat verzoekster wordt geacht te reageren op elke geschikte woning die beschikbaar is. Aan verzoekster is dus eerder het voordeel van de twijfel gegeven en een duidelijk signaal afgegeven dat meer inspanning van verzoekster mocht en mag worden verwacht. Tussen de uitspraak van 5 december 2024 en het besluit tot intrekking van 4 september 2025 zit bijna tien maanden. De gemachtigde van het college heeft op zitting toegelicht dat verzoekster in deze periode, naast de woning aan de [adres], nog drie woningen die voldeden aan het in de urgentieverklaring opgenomen woonruimtetype heeft geweigerd, te weten woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om, zoals door de gemachtigde van verzoekster op zitting verzocht, deze toelichting vanwege strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Deze toelichting is immers niet dermate omvangrijk dat de gemachtigde van verzoekster daar redelijkerwijs op de zitting niet meer op heeft kunnen reageren. Ook heeft de gemachtigde aangegeven in het verzoek gronden te hebben aangevoerd die bleken te zien op de woning in Schiedam (te weten de slechte staat van de woning en de afstand). Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat eerdere weigeringen bekend waren. Tegen deze achtergrond bezien hoefde het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter de belangenafweging niet langer in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij ook dat verzoekster geen nieuwe medische stukken heeft overgelegd, zodat niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de gezondheidstoestand van het oudste kind is verslechterd.