ECLI:NL:RBROT:2025:12329

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/7065
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking urgentieverklaring woningverzoekster

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, een inwoner van Rotterdam, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De urgentieverklaring was op medische gronden verleend, maar het college had deze ingetrokken omdat verzoekster een aangeboden woning had geweigerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster in de periode tussen de eerdere uitspraak van 5 december 2024 en de intrekking van de urgentieverklaring op 4 september 2025 meerdere woningen had geweigerd, wat het college het recht gaf om de urgentieverklaring in te trekken. Verzoekster had aangevoerd dat zij de woning niet had kunnen bezichtigen omdat zij op vakantie was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet voldoende was om de intrekking onterecht te verklaren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van het college diende uit te vallen, en dat verzoekster geen nieuwe medische stukken had overgelegd die haar situatie zouden kunnen onderbouwen. De uitspraak betekent dat verzoekster haar urgentieverklaring niet terugkrijgt en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/7065

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit Rotterdam, verzoekster,

(gemachtigde: mr. A. el Idrissi),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college,

(gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 4 september 2025 (het primaire besluit) heeft het college de urgentieverklaring van verzoekster ingetrokken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 september 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Bij besluit van 16 juli 2024 is aan verzoekster op medische gronden een urgentieverklaring verleend, die geldig was vanaf deze datum. Aan de urgentieverklaring is het volgende zoekprofiel verbonden:
Soort woning: bovenwoning, flatwoning met lift, flatwoning zonder lift, maisonnettewoning
Minimaal aantal slaapkamers: 2
Maximaal aantal slaapkamers: 3
Minimale huur: € 0,00 (kale huurprijs)
Maximale huur: € 697,07 (kale huurprijs)
Regio: Rotterdam
Urgentieregio: Hart van Rotterdam
Bijzonderheden: ventilatie mogelijkheden gehele woning
Verzoekster kan met de urgentieverklaring reageren op woningen die vallen binnen het zoekprofiel. Zij heeft dan voorrang op woningzoekenden die geen urgentieverklaring hebben.
Waar gaat het in deze zaak om?
3. Een broer van verzoekster heeft namens verzoekster gereageerd op de woning aan [adres]. De woningcorporatie heeft vervolgens aan verzoekster deze woning aangeboden. Verzoekster heeft deze woning geweigerd. Het college heeft de aan verzoekster verleende urgentieverklaring ingetrokken, omdat zij een geschikte woning heeft geweigerd. Verzoekster is het niet eens met de intrekking van de urgentieverklaring. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat zij voorlopig weer beschikt over de urgentieverklaring.
Wat vindt verzoekster?
4. Volgens verzoekster heeft het college haar urgentieverklaring ten onrechte ingetrokken. Zij had een gegronde reden om de woning te weigeren. Zij heeft deze namelijk niet kunnen bezichtigen, omdat zij met vakantie was. Ook stelt verzoekster dat de intrekking van de urgentieverklaring haar onevenredig hard raakt. Het gevolg van het bestreden besluit is dat verzoekster twee jaar geen nieuwe aanvraag om urgentie kan doen, wat zou betekenen dat de oudste zoon nog geen minstens twee jaar in een huis moet worden dat medisch gezien ongeschikt voor hem is.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Beoordelingskader
6. Tussen partijen is niet in geschil dat op de intrekking van de aan verzoekster verleende urgentieverklaring de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2025 (de Verordening) van toepassing is. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening van dat kader uitgaan.
Is er een spoedeisend belang?
7.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening wordt alleen getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
7.2.
Als gevolg van de intrekking van de urgentie krijgt verzoekster niet langer voorrang bij het vinden van een (voor haar kinderen) geschikte woning, wat nadelige gevolgen kan hebben voor de gezondheidssituatie van de kinderen. Het college betwist dit ook niet. Het spoedeisend belang is daarmee volgens de voorzieningenrechter gegeven.
Wat het college bevoegd om de urgentieverklaring in te trekken?
8. Het college kan de urgentieverklaring intrekken als de houder van de urgentieverklaring een via een eigen reactie aangeboden woonruimte, welke tenminste voldeed aan het in de urgentieverklaring opgenomen woonruimtetype, heeft afgewezen (zie artikel 3.1.4, tweede lid, onder d, van de Verordening). Niet in geschil is dat namens verzoekster op de woning aan [adres] is gereageerd en verzoekster deze woning heeft geweigerd nadat de woningcorporatie deze woning had aangeboden. Deze woning betreft een flatwoning zonder lift en voldoet daarmee aan het in de urgentieverklaring opgenomen woonruimtetype. Het college was dus in beginsel bevoegd om de urgentieverklaring in te trekken. Het feit dat verzoekster op vakantie was en daarom de woning niet kon bezichtigen, kan aan deze bevoegdheid niet afdoen. Verzoekster wist voordat zij op vakantie ging dat de bezichtiging gepland stond en had contact kunnen opnemen met de woningcorporatie om deze afspraak te verzetten. Ook had verzoekster anderen (bijvoorbeeld familie) kunnen inschakelen om namens haar de woning te bezichtigen en/of de bezichtiging kunnen bijwonen via moderne communicatiemiddelen. Dat de bezichtiging eerst op een ander moment gepland stond, maakt dit niet anders. Verzoekster had minst genomen contact kunnen opnemen om te bespreken dat zij niet in de gelegenheid was om op de nieuwe datum naar de bezichtiging te komen.
Is de intrekking van de urgentieverklaring evenredig?
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college mogen oordelen dat dit besluit tot intrekking van de urgentieverklaring evenredig is. Bij uitspraak van
5 december 2024 heeft de voorzieningenrechter een eerder verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster (ROT 24/10199) op basis van het evenredigheidsbeginsel toegewezen en de intrekking van de urgentieverklaring geschorst tot zes weken na het besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter was het met het college eens dat verzoekster een verwijt kon worden gemaakt, omdat zij in de eerste fase van de urgentieverklaring niet ten minste gereageerd had op twaalf verschillende woningen die passen binnen haar zoekprofiel. Desondanks vond de voorzieningenrechter dat de belangenafweging in het voordeel van verzoekster diende uit te vallen, omdat de intrekking van de urgentieverklaring zou betekenen dat het oudste kind van verzoekster nog twee jaar in een huis zou moeten wonen dat medisch niet geschikt voor hem is. Om dezelfde redenen heeft het college bij besluit van 23 december 2024 het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard. Het college heeft daarbij opnieuw benadrukt dat verzoekster wordt geacht te reageren op elke geschikte woning die beschikbaar is. Aan verzoekster is dus eerder het voordeel van de twijfel gegeven en een duidelijk signaal afgegeven dat meer inspanning van verzoekster mocht en mag worden verwacht. Tussen de uitspraak van 5 december 2024 en het besluit tot intrekking van 4 september 2025 zit bijna tien maanden. De gemachtigde van het college heeft op zitting toegelicht dat verzoekster in deze periode, naast de woning aan de [adres], nog drie woningen die voldeden aan het in de urgentieverklaring opgenomen woonruimtetype heeft geweigerd, te weten woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om, zoals door de gemachtigde van verzoekster op zitting verzocht, deze toelichting vanwege strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Deze toelichting is immers niet dermate omvangrijk dat de gemachtigde van verzoekster daar redelijkerwijs op de zitting niet meer op heeft kunnen reageren. Ook heeft de gemachtigde aangegeven in het verzoek gronden te hebben aangevoerd die bleken te zien op de woning in Schiedam (te weten de slechte staat van de woning en de afstand). Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat eerdere weigeringen bekend waren. Tegen deze achtergrond bezien hoefde het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter de belangenafweging niet langer in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij ook dat verzoekster geen nieuwe medische stukken heeft overgelegd, zodat niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de gezondheidstoestand van het oudste kind is verslechterd.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster haar urgentieverklaring hangende haar bezwaar niet terug krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2025.
De voorzieningenrechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.