ECLI:NL:RBROT:2025:12332
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.G.L. de Vette
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang van verzoekster en haar dochter
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in het verzoek van verzoekster tot toelating tot de maatschappelijke opvang voor haarzelf en haar minderjarige dochter. Verzoekster had zich op 12 september 2025 gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, maar haar aanvraag werd op 17 september 2025 afgewezen. Het college concludeerde dat verzoekster zelfredzaam was en niet onder de doelgroep van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo 2015) viel. Verzoekster was het niet eens met deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 2 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak inhoudelijk beoordeeld. Verzoekster voerde aan dat zij niet in staat was om zelf een vaste verblijfplaats te regelen en dat zij hulp nodig had bij praktische zaken zoals het verkrijgen van een BSN-nummer en een uitkering. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het college terecht had vastgesteld dat verzoekster in staat was om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat verzoekster geen onderdak had, maar dat dit op zichzelf niet voldoende was om aan te nemen dat zij niet zelfredzaam was. De voorzieningenrechter benadrukte dat maatschappelijke opvang niet bedoeld is voor huisvestingsproblemen, maar voor mensen die daadwerkelijk niet in staat zijn om voor zichzelf te zorgen.
De uitspraak heeft geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet, en de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.