ECLI:NL:RBROT:2025:12332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/7270
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang van verzoekster en haar dochter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in het verzoek van verzoekster tot toelating tot de maatschappelijke opvang voor haarzelf en haar minderjarige dochter. Verzoekster had zich op 12 september 2025 gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, maar haar aanvraag werd op 17 september 2025 afgewezen. Het college concludeerde dat verzoekster zelfredzaam was en niet onder de doelgroep van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo 2015) viel. Verzoekster was het niet eens met deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak inhoudelijk beoordeeld. Verzoekster voerde aan dat zij niet in staat was om zelf een vaste verblijfplaats te regelen en dat zij hulp nodig had bij praktische zaken zoals het verkrijgen van een BSN-nummer en een uitkering. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het college terecht had vastgesteld dat verzoekster in staat was om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat verzoekster geen onderdak had, maar dat dit op zichzelf niet voldoende was om aan te nemen dat zij niet zelfredzaam was. De voorzieningenrechter benadrukte dat maatschappelijke opvang niet bedoeld is voor huisvestingsproblemen, maar voor mensen die daadwerkelijk niet in staat zijn om voor zichzelf te zorgen.

De uitspraak heeft geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet, en de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/7270

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit Rotterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster tot toelating tot de maatschappelijke opvang voor haarzelf en haar minderjarige dochter. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college uit het onderzoek heeft kunnen afleiden dat verzoekster zelfredzaam is en de aanvraag daarom heeft mogen afwijzen. Zij valt niet onder de doelgroep van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo 2015). Verzoekster heeft een huisvestingsprobleem en daar is de Wmo 2015 niet voor bedoeld. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Procesverloop

2. Verzoekster heeft zich op 12 september 2025 gemeld voor toelating tot de maatschappelijke opvang. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 17 september 2025 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoekster heeft zich op 12 september 2025 gemeld bij het college voor toelating tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015 voor haar en haar minderjarige dochter. Het college heeft met het besluit van 17 september 2025 besloten dat verzoekster niet toegelaten wordt tot de maatschappelijke opvang, omdat is gebleken dat verzoekster in staat kan worden geacht om zich op eigen kracht, met gebruikelijke voorzieningen, met mantelzorg en met hulp vanuit haar sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Daarnaast heeft verzoekster volgens het college niet aannemelijk gemaakt dat het noodzakelijk was om de thuissituatie te verlaten, of dat verzoekster daar niet langer kon blijven om haar komst naar Nederland beter voor te bereiden. Het college acht verzoekster in staat om zelf huisvesting te regelen voor haar en haar minderjarige dochter.
4. Verzoekster is het niet eens met de afwijzing van het verzoek om toelating tot de maatschappelijke opvang. Zij voert aan dat zij niet zelfredzaam is. Het is haar immers niet gelukt, ook niet via anderen, om een vaste plek voor haar en haar kinderen te kunnen vinden. Het lukt haar verder niet om praktische zaken te regelen, zoals het verkrijgen van een BSN-nummer, een briefadres en een uitkering. Daarnaast heeft zij haar komst naar Nederland wel goed voorbereid, maar er ontstond ruzie tussen verzoekster en de kennis bij wie zij kon verblijven. Verzoekster stelt in overleg met Veilig Thuis Nederland te hebben besloten om naar Nederland te komen omdat haar twee andere kinderen niet goed zouden worden verzorgd bij de vader die in Nederland woont. Verzoekster voelt zich, mede door de situatie met haar kinderen, gestrest en depressief.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot deze afwijzing komt en welke gevolgen dit heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopige karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure voor als iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn of haar bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6.1.
Verzoekster voert aan dat haar spoedeisend belang is gelegen in het feit dat zij en haar minderjarige dochter geen vaste verblijfplaats hebben. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang en zal de zaak daarom inhoudelijk beoordelen.
Wat vindt de voorzieningenrechter inhoudelijk van deze zaak?
7. Voor een recht op maatschappelijke opvang is bepalend of verzoekster in staat is zich te handhaven in de samenleving. [1] Verzoekster kan pas aanspraak maken op maatschappelijke opvang als zij geen onderdak heeft, door de problemen die zij ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving. [2] In zo’n geval is iemand niet zelfredzaam. Als een zelfredzaam iemand een woning krijgt, dan zijn de problemen van die persoon daarmee ook opgelost. Bij iemand die niet zelfredzaam is, is dat niet het geval. De persoon die niet zelfredzaam is, zal ondanks het krijgen van een woning nog steeds geholpen moeten worden om zijn dagelijks leven te organiseren. Om die reden wordt bij maatschappelijke opvang het verlenen van opvang dan ook gekoppeld aan een hulptraject.
8. Gelet op het dossier en op wat ter zitting is besproken, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het college de aanvraag van verzoekster voor maatschappelijke opvang mocht afwijzen omdat zij zelfredzaam is. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van het college dat hier eerst en vooral sprake is van een huisvestingsprobleem, waarvoor maatschappelijke opvang niet is bedoeld. Het enkele feit dat verzoekster geen onderdak heeft, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat verzoekster niet in staat is zich te handhaven in de samenleving. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster weliswaar hulp nodig heeft bij het regelen van een aantal praktische zaken en dat het moeilijk is om in deze tijden huisvesting te regelen, maar dat dit niet maakt dat zij daardoor niet in staat is om deze huisvesting zelf te regelen. Zij heeft geen lichamelijke klachten, maar heeft stress en depressieve gevoelens vanwege de situatie waarin ze verkeert. Er is ook geen sprake van een verslaving. Verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit, zodat zij een BSN-nummer en een briefadres kan aanvragen, zij kan werken of een uitkering kan aanvragen en een beroep kan doen op bepaalde toeslagen. Verzoekster kan bij het regelen van deze praktische zaken hulp krijgen van daarvoor bestemde instanties, zoals de Vraagwijzer of een wijkteam van de gemeente. Met de financiële middelen die ze dan kan verkrijgen, zou ze in haar levensonderhoud kunnen voorzien en woonruimte kunnen huren. Zij is dan in staat om haar eigen leven en dat van haar minderjarige dochter te kunnen organiseren, zoals zij ook op Curaçao heeft gedaan. De omstandigheid dat zij graag voor haar twee andere kinderen, die nu bij hun vader wonen, wil zorgen en dat dat niet kan zonder onderdak, maakt ook niet dat zij niet als zelfredzaam kan worden aangemerkt.
9. Het college heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de aanvraag moet worden afgewezen omdat verzoekster onvoldoende voorbereid naar Nederland is gekomen. Omdat de voorzieningenrechter het met het college eens is dat mevrouw zelfredzaam is, komt de voorzieningenrechter niet meer toe aan een bespreking van deze subsidiaire grondslag.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college verzoekster niet hoeft toe te laten tot de maatschappelijke opvang. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat blijkt uit de definitie van het begrip ‘opvang’ in artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, en uit artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1931.