ECLI:NL:RBROT:2025:12333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/7253
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onduidelijkheid over eigendom woning in Turkije

Op 21 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De aanvraag was afgewezen omdat er onduidelijkheid bestond over een woning in Turkije waarvan verzoeker (mede-)eigenaar zou zijn geweest. Verzoeker had op 19 mei 2025 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar het college weigerde deze op 22 juli 2025, omdat verzoeker onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie en de woning in Turkije. Tijdens de zitting op 13 oktober 2025 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigden aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er nog te veel onduidelijkheid was over de eigendomssituatie van de woning in Turkije. Verzoeker had verklaard dat de woning op 6 februari 2025 op naam van zijn dochter was gezet, maar het college had twijfels over de financiële situatie van verzoeker en de gang van zaken rond de overdracht. Ondanks dat verzoeker had aangetoond dat hij geen (mede-)eigenaar meer was, bleef de vermogenspositie onduidelijk. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat het recht op bijstand op dat moment niet voldoende kon worden beoordeeld.

De voorzieningenrechter benadrukte het belang van een spoedige afhandeling van de bezwaarprocedure en dat partijen moeten overleggen om de onduidelijkheden weg te nemen. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Veling, en er werd geen hoger beroep of verzet toegestaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/7253

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit Rotterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Oversluizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigden: mr. T. Baltus en mr. W. Breure).

Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. Het college heeft deze aanvraag met een besluit van 22 juli 2025 (het bestreden besluit) afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 19 mei 2025 heeft verzoeker een bijstandsuitkering aangevraagd. Met het bestreden besluit heeft het college deze aanvraag afgewezen omdat, kort gezegd, verzoeker volgens het college onvoldoende informatie heeft gegeven over een woning in Turkije. Verzoeker wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat aan hem zo snel mogelijk een bijstandsuitkering of voorschotten daarop worden verstrekt.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor de beslissing op het bezwaar of het beroep niet kan worden afgewacht.
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet beschikt over middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen en de zaak inhoudelijk te behandelen.
Is het verzoek om een voorlopige voorziening toewijsbaar?
5. Het is aan de aanvrager van een bijstandsuitkering om aannemelijk te maken dat hij recht op bijstand heeft. De bewijslast dat sprake is van bijstandbehoevende omstandigheden, rust dus op de aanvrager. Hij moet inzicht geven in zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan, in dit geval het college, om de door de aanvrager verschafte gegevens op juistheid en volledigheid te controleren en zo nodig te verifiëren. Indien de aanvrager de benodigde informatie niet of niet volledig aanlevert en het college daardoor het recht op bijstand niet kan vaststellen, is dit een grond voor weigering van de bijstand. [1]
6. Het college heeft bij verzoeker onder meer bankafschriften opgevraagd en informatie over hoe hij de maanden voorafgaand aan de aanvraag heeft geleefd. Verzoeker heeft deze informatie aangeleverd. Ook heeft hij verklaard dat tot 6 februari 2025 een woning in Turkije op zijn naam stond. Deze woning was “lang geleden” voor € 25.000,- gekocht en was bedoeld voor zijn dochters. De woning stond alleen om praktische redenen op naam van verzoeker. Verzoeker heeft destijds maar voor een klein deel aan de woning meebetaald. Verzoeker heeft een zogenoemde tapu senedi in het geding gebracht, een Turkse eigendomsakte. Hieruit kan worden opgemaakt dat een woning in Bursa (Turkije) sinds 6 februari 2025 op naam staat van de dochter van verzoeker. Op de tapu senedi staat een transactiebedrag van 185.000 Turkse lira (een kleine € 4.000,-). Het college heeft vervolgens nadere informatie opgevraagd bij verzoeker, waaronder de afschriften van buitenlandse bankrekeningen, een officieel bewijs dat verzoeker geen (mede-)eigenaar is van de woning in Turkije en de huidige waarde van deze woning. Omdat verzoeker de benodigde informatie niet volledig heeft aangeleverd, heeft het college de aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen.
7. Verzoeker heeft tijdens de bezwaarfase nadere stukken ingediend. Het gaat om afschriften van zijn Turkse bankrekeningen, een document waaruit blijkt dat verzoeker in Turkije geen onroerende zaken op zijn naam heeft staan en een aangifte onroerendezaakbelasting.
8. Hoewel het college er op grond van de aangeleverde stukken inmiddels van uitgaat dat verzoeker geen (mede-)eigenaar meer is van de woning in Turkije, is volgens het college de vermogenspositie van verzoeker nog steeds niet voldoende duidelijk. Het is volgens het college niet duidelijk of verzoeker volledig eigenaar of mede-eigenaar is geweest van de woning. Ook de gang van zaken rond de overdracht van de woning aan de dochter van verzoeker is volgens het college niet duidelijk. Verzoeker heeft verklaard dat hij, toen de woning op 6 februari 2025 op naam van zijn dochter werd gezet, geen geld heeft ontvangen, maar op de tapu senedi is wel een transactiebedrag vermeld. De geldstromen rond het op naam van de dochter zetten van de woning zijn dus niet duidelijk. Het college heeft verder gesteld dat verzoeker in november 2024 ook een bijstandsuitkering heeft aangevraagd en dat verzoeker toen heeft verklaard dat hij een vakantiewoning in Turkije heeft met een waarde van € 35.000,-. Die aanvraag is volgens het college afgewezen wegens een te hoog vermogen. Volgens het college is niet duidelijk hoe de genoemde waarde van € 35.000,- zich verhoudt tot het op de tapu senedi vermelde transactiebedrag. Ook heeft het college erop gewezen dat de bij de eerdere aanvraag genoemde (adres)gegevens niet overeenkomen met de op de tapu senedi vermelde gegevens. Volgens het college is het daarom niet duidelijk of het om dezelfde woning gaat.
9. De voorzieningenrechter volgt het college in zijn standpunt dat er, ook na het aanleveren van de nadere stukken, nog te veel onduidelijkheid bestaat rondom de woning waarvan verzoeker (mede-)eigenaar is geweest. Of verzoeker recht heeft op bijstand, kan op dit moment nog niet voldoende worden beoordeeld. De voorlopige voorziening kan daarom niet worden toegewezen.
10. Dit neemt niet weg dat de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker een groot belang heeft bij een bijstandsuitkering. Het is daarom van groot belang dat partijen in het kader van de bezwaarprocedure (of in het kader van de nieuwe aanvraag die op 23 september 2025 is ingediend) spoedig met elkaar overleggen over de precieze informatie die nog ontbreekt. De hiervoor onder 8 vermelde onduidelijkheden zal verzoeker moeten wegnemen, voor zover dit voor hem redelijkerwijs mogelijk is. Van de kant van het college zal onder meer duidelijk moeten worden gemaakt waarom verzoeker tot in het jaar 2022 bijstand heeft kunnen krijgen terwijl de woning toen ook al op naam van verzoeker stond en het college daarvan ook op de hoogte was. Ter zitting kon dit niet worden opgehelderd.
11. Naar aanleiding van wat ter zitting is besproken, merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. Namens het college is bevestigd dat, voor zover het college tot de conclusie komt dat ten aanzien van de opdracht van de woning in Turkije sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet), dit volgens de toepasselijke verordening ten hoogste leidt tot een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand. Deze conclusie zou aan toewijzing van de bijstandsaanvraag op zichzelf dus niet in de weg hoeven staan.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college vooralsnog geen bijstandsuitkering aan verzoeker hoeft te verstrekken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2025.
griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:938.