ECLI:NL:RBROT:2025:12337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 22/4517
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen uitspraak bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de verzetrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2025 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 5 april 2023. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant tegen een besluit van de Minister van Financiën niet-ontvankelijk verklaard. De opposant had verzet aangetekend, maar het verzetschrift bevatte geen gronden die gericht waren tegen de eerdere uitspraak. De verzetrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke gronden zijn ingediend en dat er geen verschoonbare reden was voor het niet voldoen aan de wettelijke eisen die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt aan een verzetschrift. De verzetrechter heeft de zaak op 17 december 2024 behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De verzetrechter heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de opposant geen belang had bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft de opposant in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar hier is niet op gereageerd. De verzetrechter heeft uiteindelijk het verzet niet-ontvankelijk verklaard, zonder inhoudelijke beoordeling van de verzetgrond.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2025 op het verzet van

[opposant], opposant,

(gemachtigde: [naam]),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 5 april 2023 in het geding tussen
opposant
en

Minister van Financiën, de minister,

(gemachtigden: mr. L. Woudenberg en mr. drs. M. van de Kerkhof).

Procesverloop

Opposant is in verzet gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank van 5 april 2023 in het geding tussen opposant en de minister.
Bij die uitspraak is het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De verzetrechter heeft het verzet op 17 december 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de verzetrechter de vraag beantwoorden of de rechtbank bij uitspraak van 5 april 2023 het beroep terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het begrip ‘kennelijk’ betekent dat er in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over de niet ontvankelijk verklaring van het beroep. Als dat zo is, mag een zitting achterwege blijven. Dit betekent dat de beoordeling van de verzetrechter in deze procedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan, is geoordeeld dat opposant geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep omdat de ingebrekestelling van 20 augustus 2022 is ingediend nadat de minister het besluit van 18 augustus 2022 had genomen. Opposant kan zich hier niet mee verenigen en namens hem is op zitting aangevoerd dat de beslissing op bezwaar nimmer door de gemachtigde van opposant is ontvangen.
3. Alvorens de zaak inhoudelijk te kunnen beoordelen dient de verzetrechter eerst ambtshalve te toetsen of het verzetschrift voldoet aan de daaraan ingevolge de Awb te stellen eisen.
4. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bevat het beroepschrift onder andere de gronden van het beroep. Als dat niet het geval is, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het beroep op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb niet-ontvankelijk verklaren tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Deze bepalingen van dit artikel zijn in artikel 8:55, tweede lid, van de Awb voor het indienen van een verzetschrift van overeenkomstige toepassing verklaard.
5. De verzetrechter stelt vast dat het verzetschrift geen gronden bevat die zijn gericht tegen de uitspraak. Uit het dossier blijkt niet dat op een later moment schriftelijke gronden zijn ingediend. Het verzet voldoet daarmee niet aan de hiervoor aangehaalde wettelijke eisen.
6. Niet in geschil is dat op de brieven van de rechtbank van 19 juni 2023, 12 oktober 2023 en 7 november 2023 het adres van het kantoor MKB Juristen staat vermeld. De gemachtigde van opposant is als werknemer verbonden aan dit kantoor. In deze brieven is (de gemachtigde van) opposant gewezen op het feit dat de gronden van verzet nog moeten worden meegedeeld. Aan opposant is verzocht het verzuim te herstellen binnen een termijn van twee weken na de datum van verzending, derhalve uiterlijk op 4 juli 2023, 27 oktober 2023 en 22 november 2023. In de brieven is aangegeven dat slechts in uitzonderlijke gevallen uitstel van deze termijn mogelijk is, waartoe vóór afloop van de termijn een gemotiveerd schriftelijk verzoek moet worden gedaan aan de rechtbank. Ook is vermeld dat indien aan dit verzoek niet wordt voldaan het verzet niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Opposant en zijn gemachtigde hebben niet op de verzoeken van de verzetrechter gereageerd.
7. Voornoemde herstelverzuimbrieven zijn aangetekend verzonden. Het is daarom aan (de gemachtigde van) opposant om aannemelijk te maken dat de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Het enkel op zitting ontkennen dat (de gemachtigde van) opposant deze herstelverzuimbrieven heeft ontvangen is onvoldoende. Daar komt bij dat in het verzetschrift het volgende staat vermeld:
“Tot op heden zijn wij nog niet in de gelegenheid geweest om het verzet te motiveren. Wij verzoeken u ons daarvoor een termijn op te leggen. Tevens willen wij t.z.t ook de gronden verzet mondeling toelichten.”
Dit kan naar het oordeel van de verzetrechter redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat de gemachtigde van opposant om een termijn voor het indienen van schriftelijke gronden heeft verzocht en dat hij de schriftelijk in te dienen gronden daarna op een zitting wenst toe te lichten. Kennelijk was de gemachtigde van opposant op de hoogte van het in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb genoemde vereiste. Het op zitting door de gemachtigde van opposant ingenomen standpunt dat uit het verzetschrift blijkt dat hij voornemens was uitsluitend op zitting de verzetgronden naar voren te brengen strookt niet met de daarin gebezigde bewoording. Aldus is er geen sprake van een verschoonbare reden voor het niet voldoen aan de eisen die de Awb stelt aan een verzetschrift.
8. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de verzetrechter de op zitting door de gemachtigde van opposant aangevoerde verzetgrond niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.