ECLI:NL:RBROT:2025:12343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/700575 / FA RK 25-4154 en C/10/700577 / FA RK 25-4156
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 7 oktober 2025, is het ouderlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de beëindiging van het gezag, omdat de kinderen in pleeggezinnen verblijven en de vader niet in staat is om de nodige stabiliteit en zorg te bieden. De rechtbank heeft de vader als kwetsbare ouder met een cognitieve beperking aangemerkt, die niet in staat is om de regie te nemen in de opvoeding van zijn kinderen. De samenwerking tussen de vader, de gecertificeerde instelling en de pleegouders is onvoldoende gebleken om tot gezagsbeslissingen te komen. De rechtbank heeft de GI belast met de voogdij over de kinderen en de vader veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/700575 / FA RK 25-4154 en C/10/700577 / FA RK 25-4156
Datum uitspraak: 7 oktober 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan ten aanzien van C/10/700575 / FA RK
25-4154 en C/10/700577 / FA RK 25-4156:
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.P. Biesbroek, kantoorhoudende in Rotterdam,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
en ten aanzien van C/10/700577 / FA RK 25-4156:
[pleegmoeder 1] en [pleegvader],
hierna te noemen de pleegouders van [voornaam minderjarige 2] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als informant aan ten aanzien van C/10/700575 / FA RK 25-4154:
[pleegmoeder 2],
de pleegmoeder van [voornaam minderjarige 1] ,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het proces-verbaal van de zitting van 11 juli 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het verweerschrift van mr. M.P. Biesbroek van 8 september 2025.
1.2.
Op 9 september 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de pleegmoeder van [voornaam minderjarige 1] ;
  • de pleegouders van [voornaam minderjarige 2] ;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, te weten [persoon A]
  • twee vertegenwoordigers van de GI, te weten [persoon B] en [persoon C] .
1.3.
Bijzondere toegang is verleend aan [persoon D] (de schoonmoeder van de vader).
1.4.
De rechtbank heeft [voornaam minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [voornaam minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de voorzitter. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [voornaam minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven in pleeggezinnen.
2.3.
Bij brieven van 24 oktober 2024 heeft de GI zich bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
2.4.
Bij beschikking van 24 juli 2025 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot
1 november 2025.
2.5.
Bij beschikking van 24 juli 2025 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot
1 november 2025.

3.De aangehouden verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader te beëindigen en de GI tot voogd over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben nooit bij de vader gewoond. Voor [voornaam minderjarige 1] is het verwarrend geweest dat het eerst de bedoeling was dat hij bij zijn vader ging wonen. Later heeft de vader aangegeven dat dit niet meer de bedoeling is. Sinds 2022 is duidelijk dat het perspectief van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet bij de vader ligt.
De samenwerking tussen de GI en de vader is altijd positief verlopen. De afgelopen anderhalf jaar is de samenwerking tussen de GI en de vader minder goed verlopen en verloopt deze momenteel moeizaam. Er is strijd tussen de vader en de instanties en er zijn spanningen tussen de vader en de pleegouders van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Deze spanningen zijn van invloed op [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . In de periode tot zijn achttiende verjaardag zullen er voor [voornaam minderjarige 1] beslissingen moeten worden genomen en veel zaken moeten worden geregeld, zoals een zorgverzekering. Indien besluiten door de GI worden genomen, kan dit van positieve invloed zijn op [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Als het gezag bij de vader blijft wordt de situatie voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] complexer. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben duidelijkheid over hun perspectief nodig. De Raad hoopt dat er voor hen meer rust en ontspanning ontstaat als de vader het gezag niet meer over hen draagt en er een fijn contact ontstaat met hun vader.
4.2.
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en het volgende meegedeeld. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ervaren onduidelijkheid over het gezag. De afgelopen anderhalf jaar is de vader wisselend betrokken geweest bij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Er is tussen de vader en de vorige jeugdbeschermers veel strijd geweest. De vader heeft aan de vorige jeugdbeschermer een bericht gestuurd dat hij niets meer met de GI te maken wil hebben.
Ook de jeugdbeschermer die in de afgelopen periode betrokken is geraakt, heeft moeite om een band met de vader op te bouwen. De GI heeft zich ingezet om de samenwerking met de vader te verbeteren. De vader is uitgenodigd voor overleggen. Hij kiest er echter voor om niet aanwezig te zijn. De GI moet contact met de vader hebben over de bezoekregeling tussen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en zicht krijgen op de thuissituatie bij de vader. Dat zicht ontbreekt nog steeds, daar wordt door de GI aan gewerkt. De vader is ontevreden over het verloop van de samenwerking met de GI. De gevoelens van de vader bemoeilijken de samenwerking met de GI. De vader heeft een afwachtende houding om bepaalde zaken te regelen, zoals het verlenen van toestemming voor vakantie. Het is lastig om met de vader vakanties, schoolzaken, 18+ zaken, financiële zaken en de bezoeken te regelen. Zo heeft de vader pas enkele dagen voor de vakantie van [voornaam minderjarige 1] zijn toestemming daarvoor verleend. Dit vraagt veel van [voornaam minderjarige 1] . Ook heeft de vader niet willen meewerken aan en toestemming willen verlenen voor een netwerkonderzoek. Tijdens een overleg is medicatie voor [voornaam minderjarige 2] met de arts besproken, waarbij de vader niet is verschenen. Hij werkt ook niet mee aan medicatie voor [voornaam minderjarige 2] terwijl zij hier vanwege haar gedrag baat bij zou hebben. De vader ziet de zorgen echter niet. De vader bemoeilijkt het proces. Dat is belastend voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De afgelopen weken heeft de vader aangegeven dat hij toch meer betrokken wil zijn. De GI staat er voor open om de samenwerking met de vader te verbeteren, maar blijft het eens met het verzoek van de Raad.
4.3.
Namens de vader heeft zijn advocaat ter zitting verzocht om de verzoeken van de Raad af te wijzen en ter onderbouwing het volgende aangevoerd. Momenteel woont de vader bij zijn schoonouders. Hij heeft te maken met de regels van zijn schoonouders en de GI. Hoewel de vader wil meewerken met de GI, maakt dat de situatie lastig. De vader heeft op enig moment uit frustratie en onmacht aangegeven dat hij het gezag aan de GI wil geven. De advocaat heeft hierover met de vader gesproken. Hij wil het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] toch behouden en een rol blijven spelen. De vader moet veel leren en bij de hand worden genomen. Hij probeert daarin zijn weg te vinden. Door leesproblemen heeft de vader extra aandacht en ondersteuning nodig. Dat is de taak van de GI. De vader wil zich inzetten. Een beëindiging van het gezag gaat de samenwerking niet verbeteren. Ook dan is samenwerking met de vader nodig. Sinds april dit jaar is een nieuwe jeugdbeschermer betrokken. Er moet worden ingezet op het verbeteren van de samenwerking tussen de vader en de GI. Het beëindigen van het gezag is een stap te ver. In de rapporten van de Raad zijn ook zorgen gemeld over de mogelijke terugtrekking door de vader als zijn gezag wordt beëindigd en wat voor gevolgen dat heeft voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Dat is een reële mogelijkheid.
4.4.
De vader heeft ter zitting het volgende verklaard. Als het gezag van de vader wordt beëindigd, heeft hij geen band meer met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Alles is van de vader afgepakt. Al acht jaren vecht hij ervoor om een vader voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te kunnen zijn. Dat is echter niet mogelijk. Er wordt niets opgepakt en niet naar de vader geluisterd. De familie van de vader wilde niets met de GI te maken hebben. Zijn schoonmoeder helpt de vader zodat hij zich naar de GI toe beter kan verwoorden. De vader wil het gezag behouden. Al zeven jaren geeft de vader aan dat hij met vakantie wil gaan met de kinderen. De pleegouders hebben tegen [voornaam minderjarige 1] gezegd dat de vader niet met vakantie wil met de kinderen. Hij heeft meerdere keren aangegeven dat hij meer contact wil. In het verleden heeft de vader zonder ondersteuning zijn toestemming verleend. Aan de vader is nooit gevraagd of hij hulp nodig heeft. Nu overlegt de vader eerst met zijn schoonmoeder als hij een brief van de GI ontvangt. Hij heeft moeite om te lezen en dingen te begrijpen. Als de schoonmoeder van de vader geen tijd heeft om hem te helpen met een brief dan kan het weken duren voordat de vader reageert. De schoonmoeder en de vader werken namelijk allebei. Dat de vader niemand in de woning waar hij verblijft mag ontvangen, heeft te maken met het feit dat het niet zijn woning is en dat hij de regels van zijn schoonouders moet accepteren. In de afgelopen jaren hebben de vorige jeugdbeschermers niets op papier gezet en geen afspraken met de vader gemaakt. Ook is hem niets verteld. De vader weet dan ook niet wat hij moet doen. De vader wil duidelijkheid over de bezoeken en afspraken maken bijvoorbeeld over wie de vakantie en de zorgkosten voor de kinderen gaat betalen. [persoon C] is pas sinds een paar maanden de jeugdbeschermer. Tijdens ouderavonden wil de vader naar de school van [voornaam minderjarige 2] gaan, maar hij kan zijn kinderen niet naar school brengen omdat hij moet werken.
4.5.
De pleegouders van [voornaam minderjarige 2] hebben ter zitting het volgende verklaard. De vader heeft zelf gevraagd om zijn gezag te beëindigen. Daarom is het verzoek door de Raad ingediend. Het is de pleegmoeder niet duidelijk of de situatie verandert als het gezag van de vader wordt beëindigd. Volgens de pleegmoeder wil vader het beste voor [voornaam minderjarige 2] . [voornaam minderjarige 2] is een meisje met een complex probleem. Haar leven bestaat uit verschillende eilandjes, namelijk een eilandje met het pleeggezin, een eilandje met haar vader en een eilandje op school. Tussen de eilandjes zijn er voor [voornaam minderjarige 2] geen bruggen. Er mag van haar ook geen brug tussen de eilandjes komen. De vader zegt dat hij betrokken wil zijn bij de school van [voornaam minderjarige 2] . [voornaam minderjarige 2] wil echter absoluut niet dat haar vader op school komt en wil niet dat iemand ziet dat zij met haar vader loopt. Als de pleegmoeder aan [voornaam minderjarige 2] het voorstel doet om haar rapport mee te nemen en aan haar vader te laten zien, wil [voornaam minderjarige 2] daar niets van weten. Zij wil niet dat de vader op die manier betrokken is in haar leven. Bij de pleegouders en de vader laat [voornaam minderjarige 2] verschillend gedrag zien. De pleegouders zien een andere [voornaam minderjarige 2] dan de vader ziet. [voornaam minderjarige 2] is niet graag bij de vader. Bij de vader laat zij echter zien dat zij wel graag bij de vader is. Dat maakt de situatie ingewikkeld en complex en zwaar voor de pleegouders. De vader is van mening dat het gedrag van [voornaam minderjarige 2] te maken heeft met de aanpak en de opvoeding van de pleegouders. Er is dan geen samenwerking mogelijk, ongeacht hoe hard de pleegouders ook hun best daarvoor doen. Verder hebben de pleegouders met de vader goed contact. De vader brengt [voornaam minderjarige 2] na bezoek aan hem ook altijd thuis.
Er is een persoonlijkheidsonderzoek bij [voornaam minderjarige 2] afgenomen. Zij zou symptomen van ADHD laten zien. De pleegouders zien bij [voornaam minderjarige 2] zoveel prikkels. [voornaam minderjarige 2] zou baat kunnen hebben bij medicatie zodat zij wat rustiger wordt. De psychiater heeft nu echter nog geen medicatie verstrekt.

5.De informatie van de pleegmoeder van [voornaam minderjarige 1]

5.1.
De pleegmoeder van [voornaam minderjarige 1] heeft ter zitting het volgende verklaard. Sinds mei 2025 verblijft [voornaam minderjarige 1] bij haar gezin. Sindsdien is hij opgebloeid. Tijdens de schoolvakanties kwam [voornaam minderjarige 1] altijd al bij het pleeggezin logeren. Om de twee weken gaat [voornaam minderjarige 1] naar de vader. Soms wil [voornaam minderjarige 1] blijven logeren en soms wil hij niet naar de vader gaan. Vanwege zijn leeftijd laten de pleegouders [voornaam minderjarige 1] daarin vrij. Als [voornaam minderjarige 1] en de vader dat willen, kunnen zij meer contact met elkaar hebben. Dat is echter nog niet gebeurd. De laptop en de schoolboeken van [voornaam minderjarige 1] hebben de pleegouders uiteindelijk zelf moeten regelen en betalen, omdat de vader hier niets in deed. De kosten van een beugel kunnen zij echter niet betalen. Het is voor de pleegmoeder onduidelijk wie deze kosten uiteindelijk zal betalen.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.2.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt ten slotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit). De rechtbank overweegt hierover het volgende.
6.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij hebben een belast verleden. De moeder van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] kampt met psychische- en verslavingsproblemen. Door de persoonlijke problematiek van de moeder is zij niet in staat geweest om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een voldoende stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden. Vanwege de zorgen zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in 2017 uit huis geplaatst. Sindsdien is de moeder voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] uit beeld geraakt en hebben zij geen contact meer met hun moeder. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hadden op dat moment al enkele jaren geen contact met hun vader, omdat de moeder daarvoor geen toestemming gaf. Bij de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] heeft de vader aangegeven dat hij op dat moment niet voor de kinderen kon zorgen. Op 5 april 2018 heeft de rechtbank Rotterdam de vader met het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] belast. In de afgelopen jaren zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in verschillende pleeggezinnen geplaatst en heeft [voornaam minderjarige 2] een opname bij Yulius gehad. Sinds 2 mei 2025 verblijft [voornaam minderjarige 1] in het netwerkpleeggezin van de pleegmoeder en [voornaam minderjarige 2] verblijft sinds februari 2023 bij de pleegouders.
6.4.
[voornaam minderjarige 1] is een beïnvloedbare jongen. Hij zoekt de grenzen op, heeft veel behoefte aan structuur, ritme en duidelijkheid en heeft moeite om zijn emoties te uiten. Spanning uit zich bij [voornaam minderjarige 1] vaak in brutaal gedrag en/of slecht slapen. [voornaam minderjarige 1] kampt met forse loyaliteitsproblemen en doet er alles aan om de relatie met zijn vader in stand te houden. [voornaam minderjarige 1] is om de week van zaterdag tot en met zondag bij zijn vader. Tijdens het kindgesprek heeft [voornaam minderjarige 1] aangegeven dat hij soms ook een keer per maand bij zijn vader is en dat hij behoefte heeft aan meer contact met zijn vader.
[voornaam minderjarige 2] is een beschadigd meisje dat complex gedrag laat zien. Zo zoekt zij bij de pleegouders voortdurend de grenzen op, is zij zeer zelfbepalend en wilt zij voortdurend de regie houden, zoals ook door de pleegmoeder tijdens de zitting is toegelicht. Het gedrag van [voornaam minderjarige 2] is passend bij problemen rondom trauma en hechting en vraagt meer dan gemiddeld van haar opvoedomgeving en opvoeders. [voornaam minderjarige 2] is om de week op zaterdag bij de vader.
6.5.
Op 2 april 2020 heeft het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) na een onderzoek geconcludeerd dat de vader onvoldoende in staat is om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te bieden wat zij in emotioneel opzicht nodig hebben en dat het perspectief van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet bij de vader ligt. De vader is een kwetsbare ouder met een cognitieve beperking. Tot ongeveer anderhalf jaar geleden heeft de GI ervaren dat de samenwerking met de vader redelijk positief is verlopen. De vader heeft deelgenomen aan overleggen en hij is over het algemeen goed bereikbaar geweest. Sinds anderhalf jaar is de houding en het gedrag van de vader echter veranderd. Vanaf het moment dat de vader een nieuwe relatie heeft, ervaart de GI terugtrekkend gedrag vanuit de vader. De vader heeft meermalen aangegeven dat hij het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet meer wenst uit te oefenen. De vader sluit niet meer fysiek aan bij overleggen en er ontstaat discussie over bijvoorbeeld de betaling van het vervoer van de kinderen naar de vader en de rekeningen van school. Het komende jaar zal [voornaam minderjarige 1] de leeftijd van 18 jaar bereiken. De vader heeft veel weerstand bij het regelen van financiële zaken en schoolzaken die daarvoor nodig zijn. Zo hebben de pleegouders van [voornaam minderjarige 1] uiteindelijk zelf de kosten van een laptop en de schoolboeken van [voornaam minderjarige 1] betaald. De kosten van een beugel zijn echter nog niet geregeld. Timon heeft de vader uitgelegd dat hij recht heeft op kinderbijslag en op welke manier hij dit aan kan vragen. Op advies van zijn schoonmoeder heeft de vader er echter voor gekozen om dit niet te doen. Ook heeft Timon ondanks de uitleg aan de vader geen verzoek van hem ontvangen om uit te zoeken op welke andere manieren de betaling van rekeningen kunnen worden geregeld. De vader heeft de indruk dat de pleegouders geld verdienen aan de opvang van [voornaam minderjarige 1] . Hij belast [voornaam minderjarige 1] door tegen hem te zeggen dat hij geld voor het openbaar vervoer om hem te bezoeken aan de pleegouders moet vragen. Dit alles is van grote invloed op de ontwikkeling en het gedrag van [voornaam minderjarige 1] . De vader heeft moeite om zijn aandeel in de situatie te zien en het ontbreekt hem aan het inzicht hoe dit van invloed is op [voornaam minderjarige 1] . Ook heeft de vader in de afgelopen periode niet willen meewerken aan en toestemming willen verlenen voor het netwerkonderzoek. De vader neemt een afwachtende houding aan en bespreekt verzoeken eerst met zijn schoonmoeder. Zo heeft hij pas enkele dagen voor de vakantie van [voornaam minderjarige 1] zijn toestemming daarvoor verleend. Ook dit vraagt veel van [voornaam minderjarige 1] . Uit de verklaring van de pleegmoeder van [voornaam minderjarige 1] ter zitting blijkt dat zij open staat voor meer contact tussen de vader en [voornaam minderjarige 1] . De vader heeft deze mogelijkheid echter tot nu toe nog niet benut.
De vader heeft aangegeven dat hij geen tijd heeft voor en geen meerwaarde ziet in het volgen van therapie voor [voornaam minderjarige 2] bij Yulius. Dit belemmert [voornaam minderjarige 2] in haar mogelijkheden tot herstel bij haar trauma- en hechtingsproblematiek. De vader heeft moeite om het complexe gedrag van [voornaam minderjarige 2] te herkennen. Uit de verklaring van de pleegmoeder tijdens de zitting blijkt dat bij [voornaam minderjarige 2] een persoonlijkheidsonderzoek is afgenomen en dat zij kenmerken van ADHD lijkt te laten zien. De GI heeft ter zitting aangegeven dat tijdens een overleg met de arts is besproken dat [voornaam minderjarige 2] baat kan hebben bij medicatie hiervoor. De vader is tijdens dit overleg echter niet verschenen en werkt niet mee aan deze medicatie voor [voornaam minderjarige 2] .
Hier komt bij dat de GI geen zicht heeft op de situatie van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] als zij hun vader bezoeken. Tot nu toe is de vader naar de GI toe terughoudend geweest in het toestaan van huisbezoeken. De vader blijft naar de GI toe vaag en onduidelijk over wie zijn partner is en over het adres waar hij verblijft. Tijdens meerdere zorgoverleggen heeft de GI de vader voor een kennismaking gestimuleerd. Dit heeft hij echter al die tijd afgehouden. Tijdens de zitting heeft de vader verklaard dat hij in de woning bij zijn schoonouders verblijft, dat hij hun regels moet accepteren en dat hij om die reden niemand in hun woning mag ontvangen. Hierdoor is er geen zicht op waar [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven als ze bij de vader zijn.
6.6.
Uit het voorgaande blijkt dat over een langere periode de samenwerking tussen de GI, de vader en de pleegouders van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onvoldoende is gebleken om tot beslissingen in het kader van de gezagsuitoefening te komen. De rechtbank heeft er hierbij oog voor dat de wisselingen in jeugdbeschermers in de afgelopen jaren moeilijk voor de vader zijn geweest. Ondanks dit gegeven is het de huidige jeugdbeschermer, die sinds april 2025 betrokken is, opnieuw onvoldoende gelukt om de samenwerking met de vader te verbeteren. De vader lijkt onmachtig om zelf de regie te nemen in het nemen van gezagsbeslissingen voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] en benoemt de daarbij aan hem aangeboden hulpverlening als niet passend, terwijl hij zelf verder geen actie onderneemt om wel tot gezagsbeslissingen of verandering van de situatie te kunnen komen. Het laten voortduren van deze situatie is op de lange termijn niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . In dat licht is de rechtbank van oordeel dat het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij continuïteit, duidelijkheid en rust in hun opvoedsituaties zwaarder weegt dan het belang van de vader om zijn gezag te behouden. Daarbij houdt de rechtbank er ook rekening mee dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in beginsel van tijdelijke aard zijn. Die tijdelijkheid past niet bij de situatie waarin duidelijk is dat de vader niet tegemoet kan komen aan de behoeften van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en dat zij gebaat zijn bij bestendiging in hun pleeggezinnen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat [voornaam minderjarige 1] weliswaar bijna meerderjarig is, maar er moeten nog veel dingen voor hem geregeld worden in de komende tijd waarbij het in het belang van [voornaam minderjarige 1] is dat voortvarend wordt gehandeld.
6.7.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de vader een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM en wijst de verzoeken tot beëindiging van het gezag van de vader daarom toe. De rechtbank wenst de vader op het hart drukken dat zijn rol door gezagsbeeindiging niet minder belangrijk is geworden, hij blijft de vader van de kinderen. Het ligt op de weg van de GI om de vader te begeleiden en wegwijs te maken in zijn rol als vader zonder gezag.
6.8.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen.
6.9.
De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
6.10.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, BW wordt de vader als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat hij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarigen, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan zijn opvolger in dit bewind.
6.11.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van C/10/700575 / FA RK 25-4154 en C/10/700577 / FA RK 25-4156
7.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader] , geboren op [geboortedatum 3] 1987 te [geboorteplaats 2] , over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ;
7.2.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarigen de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
7.3.
veroordeelt de vader aan de voogd rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarigen;
7.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
vraagt de griffier om van deze beslissing een aantekening te maken in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, voorzitter tevens kinderrechter, mr. S. Riege en mr. D.I. Hendriks-van Wel, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.