ECLI:NL:RBROT:2025:12349

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
10-151323-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verlengde uitvoer van heroïne met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 september 2025 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de verlengde uitvoer van ongeveer zeven kilogram heroïne. De verdachte, geboren in 1998 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 15 mei 2025 aangehouden op de A16 nabij Dordrecht. Hij had de heroïne verborgen in een speciaal daarvoor ingebouwde ruimte in zijn auto. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 42 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de volledige tenlastelegging en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke uitvoer van de drugs, ondanks zijn verweer dat hij dacht dat het om cocaïne ging. De rechtbank nam in haar overwegingen de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte mee. De verdachte had geen eerdere veroordelingen in Nederland en had tijdens het proces openheid van zaken gegeven. De rechtbank besloot dat de gevangenisstraf volledig zou worden uitgevoerd in de penitentiaire inrichting, met de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarnaast werd besloten dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte zouden worden teruggegeven, maar de verzoeken tot teruggave van de telefoons werden afgewezen, omdat de verdachte afstand had gedaan van deze voorwerpen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-151323-25
Datum uitspraak: 1 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
,
gedetineerd in de [detentieadres],
raadsman mr. V.T.E. Kuijpers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.G.T. van de Weerd heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Er is onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde verlengde uitvoer van ongeveer 7 kilo heroïne. Niet is bewezen dat de drugs die de verdachte vervoerde een buitenlandse bestemming hadden. Het is niet uitgesloten dat de verdachte tijdens het vervoer bericht zou krijgen dat hij de blokken in Nederland moest afleveren. Daarnaast was de verdachte in de veronderstelling dat het ging om cocaïne, dat volgens hem een partydrug is en geen drugs die dodelijk is voor de gebruikers, zoals heroïne.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft verklaard dat hij tegen betaling blokken met verdovende middelen in Rotterdam moest ophalen. Hij heeft daarvoor een verborgen ruimte in zijn auto ingebouwd. De verdachte heeft ook verklaard dat hij voorafgaand aan het vervoer te horen heeft gekregen dat hij de blokken naar Brussel moest brengen en dat hij later nog zou horen waar in Brussel hij de blokken diende af te leveren. De verdachte is vervolgens op tankstation De Zuidpunt ter hoogte van Dordrecht langs de rechterrijbaan van de A16 die richting België loopt aangehouden. Gelet op artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, waarin onder meer is bepaald dat het met bestemming voor het buitenland vervoeren van harddrugs ook te gelden heeft als uitvoer in de zin van artikel 2 onder A van de Opiumwet, acht de rechtbank daarmee bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van de aangetroffen drugs.
Dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het om cocaïne ging terwijl er heroïne is aangetroffen, kan hem niet baten. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij heeft gezien dat het in totaal om 14 blokken ging die hij in de verborgen ruimte in zijn auto diende te vervoeren en dat hij wist dat het om harddrugs ging. Onder deze omstandigheden heeft hij op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de te vervoeren drugs heroïne betrof.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks15 mei 2025 te Dordrecht,
althans in Nederland
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet
,ongeveer 7 kilogram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van zeven kilogram heroïne. De verdachte is aangehouden terwijl hij op weg was om heroïne van Rotterdam naar Brussel te vervoeren. De heroïne zat verstopt in een verborgen ruimte in de auto. Deze ruimte had de verdachte zelf in de auto ingebouwd om voorwerpen aan het oog van controlerende of met de opsporing van strafbare feiten belaste instanties te onttrekken. De verdachte heeft door zijn handelen meegewerkt aan het in stand houden van de handel in verdovende middelen. Het is algemeen bekend dat drugs, met name harddrugs, een gevaar vormen voor de volksgezondheid en dat de productie ervan belastend is voor het milieu. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van drugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldsdelicten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juli 2025 blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. Van eerdere veroordelingen elders is ook niet gebleken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte vanaf het begin medewerking aan het onderzoek heeft verleend door direct bij de politie openheid van zaken gegeven. Ook op de terechtzitting heeft hij in openheid een verklaring afgelegd. Hij heeft verantwoordelijk genomen voor zijn handelen en heeft benadrukt dat hij de (eenmalige) fout van zijn leven heeft gemaakt, als gevolg van zijn zeer slechte financiële situatie.
Alles afwegend acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De in beslag genomen geldbedragen (een bedrag van € 1.593,45 en een bedrag van € 50,-) dienen verbeurd te worden verklaard, omdat er een directe relatie bestaat met het strafbare feit nu het geld ten doel had om deze reis van de verdachte te bekostigen.
8.2.
Standpunt verdediging
De in beslag genomen geldbedragen dienen te worden teruggeven aan de verdachte. De verdachte heeft verder tijdens het politieverhoor duidelijk te kennen gegeven dat hij geen afstand wilde doen van de in beslag genomen telefoons (iPhone XS MAX en Realme telefoon). De verdachte heeft om teruggave van de telefoons gevraagd.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Hoewel de in beslag genomen geldbedragen in ieder geval gedeeltelijk vatbaar kunnen zijn voor verbeurdverklaring, acht de rechtbank hiervoor geen termen aanwezig gelet op onder meer de geringe draagkracht van de verdachte.
Het verzoek tot teruggave van de in beslag genomen telefoons kan niet worden ingewilligd. Tijdens zijn verhoor door de politie heeft de verdachte namelijk afstand gedaan van beide telefoons. Daarom kan de rechtbank over het beslag op die telefoons geen beslissing meer nemen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de nog niet teruggegeven voorwerpen als volgt: gelast de teruggave aan de verdachte van:
- € 1593,45;
- € 50,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 1 september 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2025 te Dordrecht, althans in Nederland
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet ongeveer 7 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.