ECLI:NL:RBROT:2025:12371

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/701456 / JE RK 25-1230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 28 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Rotterdam, als verzoeker gehoord, evenals de ouders van de minderjarigen en de bijzondere curatoren. De Raad verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De moeder en vader hebben verschillende standpunten ingenomen over de verzoeken van de Raad. De moeder stemde in met de ondertoezichtstelling, maar verzocht om een andere gecertificeerde instelling dan de GI JBw, terwijl de vader instemde met de ondertoezichtstelling maar niet met de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om dit te verbeteren zonder hulp. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, maar de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat dit als een uiterste redmiddel wordt beschouwd. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 15 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/701456 / JE RK 25-1230
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Nentjes, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. V.K.S. Deetman, kantoorhoudende Dordrecht.
Mr. G.E. VAN DER POLS,
hierna te noemen: de bijzondere curator Van der Pols, kantoorhoudende te Rotterdam,
Drs. C.M.A.A. NABER-VAN HALM,
hierna te noemen: de bijzondere curator Naber-van Halm, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 16 juni 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • de brief met bijlagen van mr. M. Nentjes, ontvangen op 18 juni 2025;
  • het verweerschrift van de vader van 7 augustus 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • de brief van de Raad van 12 augustus 2025, waarin de rechtbank wordt geïnformeerd over de klacht van de moeder, ontvangen op 13 augustus 2025;
  • de brief van mr. M. Nentjes, ontvangen op diezelfde datum;
  • het bericht met bijlagen van mr. M. Nentjes, ontvangen op 15 augustus 2025;
  • het bericht van mr. V.K.S. Deetman, ontvangen op 19 augustus 2025;
  • de brief van de bijzondere curatoren van 25 augustus 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • het verweerschrift met bijlagen van de moeder van 25 augustus 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • het bericht met bijlagen van mr. V.K.S. Deetman van 26 augustus 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • het bericht met bijlagen van de Raad van 26 augustus 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • de brief met bijlagen van de moeder van 27 augustus 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • het standpunt van de moeder, voorgelezen en overhandigd ter zitting op 28 augustus 2025.
1.2.
Op 28 augustus 2025 is namens de vader een bericht met bijlagen aan de rechtbank verzonden. Gelet op het korte tijdsbestek tot aan de zitting heeft de kinderrechter daar niet goed kennis van kunnen nemen. Dat geldt eveneens voor de andere procespartijen. Ook bleek ter zitting dat de advocaat van de moeder en de bijzondere curatoren niet beschikten over het verweerschrift van de vader van 7 augustus 2025. Ter zitting is afgestemd wel door te gaan met de mondelinge behandeling en na de zitting door de griffie na te laten gaan dat alle partijen over dezelfde stukken beschikken.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [persoon A] ;
  • een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland (hierna: de GI JBw), [persoon B] ;
  • de bijzondere curator Van der Pols;
  • de bijzondere curator Naber-van Halm.
1.4.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] naar hun mening gevraagd. [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter en [voornaam minderjarige 1] heeft een brief aan de kinderrechter gegeven. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] staan ingeschreven bij de vader.
2.3.
[voornaam minderjarige 3] staat ingeschreven bij de moeder.

3.Het verzoek

Het verzoek van de Raad
3.1.
De Raad verzoekt [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een gezinsgerichte voorziening te verlenen voor de duur van zes maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De verzoeken van de moeder
3.2.
De moeder verzoekt primair om het verzoek tot ondertoezichtstelling van de Raad toe te wijzen, waarbij de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI LDH) wordt belast met de uitvoering daarvan in plaats van de GI JBw. Ook verzoekt de moeder de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
3.3.
De moeder verzoekt subsidiair om de behandeling van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing aan te houden in afwachting van de uitkomst van de lopende klachtprocedure bij de Raad aangaande de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing, de adviezen en bevindingen van de benoemde bijzondere curatoren en een aanvullend verzoek vanuit de Raad dat blijk geeft van erkenning van de door de bijzondere curatoren gestelde voorwaarden.
3.4.
De moeder verzoekt meer subsidiair om de machtiging tot uithuisplaatsing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hebben eerder onder toezicht gesteld gestaan. Hoewel er destijds nog steeds sprake was van een ontwikkelingsbedreiging van de kinderen is de ondertoezichtstelling in 2024 beëindigd, omdat de uitvoerbaarheid van de kinderbeschermingsmaatregel onvoldoende was. Inmiddels is de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen verergerd. De aanhoudende strijd tussen de ouders zorgt ervoor dat de kinderen zich binnen een zorgwekkend, ongestructureerd en onveilig klimaat bevinden, waarin zij zich staande proberen te houden. De kinderen vertonen hierdoor zorgelijk gedrag, waaronder de automutilatie van [voornaam minderjarige 3] . De kinderen hebben behoefte aan twee ouders die normaal met elkaar omgaan. Om de algehele situatie te verbeteren is een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinshuis is eveneens nodig, zodat de kinderen uit het bestaande klimaat worden gehaald en de kans krijgen om daadwerkelijk te profiteren van de inzet van hulpverlening. De Raad hoopt hiermee te voorkomen dat in de toekomst een plaatsing van de kinderen bij één van de ouders, zonder contact met de andere ouder, nodig is. Door de bijzondere curatoren wordt voorgesteld om eerst twee aparte gezinsopnamen te laten plaatsvinden.
De Raad verwacht niet dat deze gezinsopnamen tot bruikbare uitkomsten zullen leiden, nu al bekend is dat ouders los van elkaar, in hun eigen gezinssysteem, competente opvoeders zijn. Het probleem ligt meer bij de samenwerking tussen deze gezinssystemen.
4.2.
De GI JBw brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. De algehele situatie is zorgelijk. De GI JBw is voornemens om met de ouders aan de slag te gaan en te kijken hoe de kinderen het beste kunnen worden geholpen. Op dit moment is nog onduidelijk wanneer een vaste jeugdbeschermer voor het gezin beschikbaar is. Daarnaast geldt voor de gezinsopname een wachtlijst van circa drie maanden.
4.3.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verweerschrift van 25 augustus 2025, het volgende naar voren gebracht. Net als de Raad vindt de moeder dat voor de kinderen het hoogst haalbare moet worden bereikt. Echter, de moeder en de Raad verschillen van mening over wat hiertoe nodig is. De moeder stemt in met het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen, mits een andere GI dan de GI JBw – zoals de GI het LDH - met de uitvoering ervan wordt belast. Zij staat open voor de inzet van hulpverlening en begeleiding, zolang wordt gericht op de ontwikkeling van de kinderen in plaats van het in stand houden van een onwerkbare samenwerking tussen de ouders. De bestaande problemen komen niet voort uit het ouderschap van de moeder, maar uit het gedrag van de vader en de onmacht van instanties om dit te doorbreken. De moeder stemt daarbij niet in met het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen. De Raad heeft hiertoe geen gedegen onderzoek gedaan en luistert niet naar de mening van de kinderen, terwijl een machtiging tot uithuisplaatsing voor hen alleen maar meer belastend zou zijn. Daarbij moeten zij volgende week op een normale manier kunnen beginnen aan school. Wel staat de moeder open voor een gezinsopname, zoals door de bijzondere curatoren is voorgesteld. Op deze manier kan worden bekeken wat fout gaat en op welke manier dit kan worden verbeterd. In de tussentijd is het van belang dat de kinderen niet worden belast met de (juridische) procedures en strijd tussen de ouders. Als de kinderen vragen hebben dienen allebei de ouders hen door te verwijzen naar de betrokken bijzondere curatoren.
4.4.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de Raad, voor zover deze ziet op het onder toezicht stellen van de kinderen, waarbij de GI JBw wordt belast met de uitvoering daarvan. De vader heeft liever niet dat de GI LDH, zoals door de moeder wordt verzocht, wordt belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, omdat deze GI een christelijke achtergrond en een andere benadering heeft. Naast de ondertoezichtstelling is de vader ook bereid om mee te werken aan een gezinsopname. Deze gezinsopname moet worden uitgevoerd, voordat een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen aan de orde kan zijn. In de namens de moeder overgelegde stukken wordt de schuld van de bestaande problematiek voornamelijk bij de vader neergelegd. De vader vindt dit jammer, omdat hij juist meer toenadering en een oplossing voor de kinderen wil zoeken, zodat de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen uiteindelijk gelijkelijk tussen de ouders kunnen worden verdeeld. Daarbij vinden de ruzies en incidenten alleen bij de moeder plaats. Het klopt dat de vader [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] heeft geholpen bij het schrijven van een brief. Het was niet de bedoeling om hiermee een loyaliteitsconflict aan te wakkeren, maar om hen de kans te geven zich compleet en gedetailleerd te uiten over de situatie.
4.5.
De bijzondere curator Van der Pols brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Hoewel de kinderen alle drie op een andere manier omgaan met de situatie, is duidelijk dat zij hiervan veel last ervaren. Zo is [voornaam minderjarige 3] begonnen met automutilatie. De Raad verzoekt daarom een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. Met de machtiging tot uithuisplaatsing hoopt de Raad het systeem en de dynamiek binnen het gezin te doorbreken. De bijzondere curatoren zien veel in eerst een gezinsopname. Een aparte gezinsopname voor beide ouders kan helpend zijn, vooral als de ouders door het verzoek van de Raad zijn wakker geschud en ook gaan kijken naar hun eigen aandeel. Dit is belangrijk om te voorkomen dat in de toekomst een plaatsing van de kinderen bij één van de ouders, zonder contact met de andere ouder, nodig is. In reactie op het verzoek van de moeder geeft de bijzondere curator van der Pols aan dat ook bij de GI LDH een wachtlijst geldt, voordat een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is.
4.6.
De bijzondere curator Naber-van Halm brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. De kinderen ervaren last van de onderlinge strijd tussen de ouders. Dit heeft ook invloed op de relatie tussen de kinderen zelf. Hier kan bij een gezinsopname ook naar worden gekeken, naast de dynamiek tussen de ouders en de kinderen. Hopelijk kan een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen hiermee worden voorkomen. Mocht een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen toch nodig zijn, dan is het belangrijk dat zij niet van elkaar worden gescheiden.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
5.1.
Tegen het verzoek van de Raad om de kinderen onder toezicht te stellen, wordt geen verweer gevoerd. Uit de overgelegde stukken, de mondelinge behandeling en de gesprekken die kinderrechter met de kinderen heeft gevoerd blijkt dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om dit met de inzet van hulpverlening in een vrijwillig kader te verbeteren. De betrokkenheid van de GI is daarom de aankomende periode noodzakelijk. Het is van belang dat de ouders zich inzetten voor een constructieve samenwerking met de GI en daarbij de regie van de GI accepteren, zodat de GI daadwerkelijk regie kan voeren en met de ouders in het belang van de kinderen voortvarend aan de doelen van de ondertoezichtstelling kan werken.
5.2.
Gelet op het voorgaande, is de kinderrechter van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter zal [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] daarom onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. Anders dan door de moeder wordt verzocht, zal de GI JBw worden belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De problematiek binnen het gezin past in de doelgroep van de GI JBw, terwijl de GI LDH een andere doelgroep heeft. Daarbij is bij de GI LDH ook niet direct een vaste jeugdbeschermer beschikbaar.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er grote zorgen om de kinderen bestaan. Een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is echter een uiterste redmiddel. Hoewel de kinderrechter de zorgen van de Raad grotendeels deelt, ziet zij in de summiere onderbouwing van het verzoek onvoldoende aanleiding om daar op dit moment toe over te gaan. Daarbij is van belang dat voor de kinderen bijzondere curatoren zijn benoemd. Zoals overwogen door de voorzieningenrechter op 17 juni 2025, wordt hiermee hopelijk voorkomen dat voor de kinderen er straks geen andere uitweg meer zal zijn dan een (tijdelijke) uithuisplaatsing. De kinderrechter is van oordeel dat dat traject, in samenhang met de ondertoezichtstelling, de kans moet krijgen om vruchten af te werpen. In dat kader is de door de bijzondere curatoren geopperde gezinsopname, waar beide ouders aan willen meewerken, een belangrijke stap. De kinderrechter heeft in haar gesprekken met de kinderen gemerkt dat de mogelijk dreigende uithuisplaatsing veel impact op hen heeft en hen veel bezighoudt. Daarin ziet de kinderrechter een belangrijke reden om het verzoek van de Raad niet aan te houden voor een bepaalde periode. Het is belangrijk dat de aankomende periode positieve stappen worden gezet, zodat een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ook in de toekomst niet nodig zal zijn.
5.5.
Gelet op het voorgaande, wijst de kinderrechter het verzoek af.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 28 augustus 2025 tot 28 augustus 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2025 door mr. J.C.M. Persoon, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 15 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 BW.