ECLI:NL:RBROT:2025:12419

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/688077 / HA ZA 24-911
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling van factuur en schadevergoeding na afgebroken onderhandelingen over samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 september 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V., die samenwerkten aan de ontwikkeling van een softwarepakket voor gemeenten. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] B.V. verplicht is om de factuur van [eiseres] B.V. voor verrichte werkzaamheden te betalen, maar dat [eiseres] B.V. ook schadevergoeding moet betalen aan [gedaagde] B.V. wegens onrechtmatig handelen tijdens de onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank concludeert dat het afbreken van de onderhandelingen aan [eiseres] B.V. is toe te rekenen, omdat zij in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld door onredelijke eisen te stellen aan de samenwerking. De zaak wordt voor de vaststelling van de schadevergoeding verwezen naar de schadestaatprocedure. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer/rolnummer: C/10/688077/HA ZA 24-911
Vonnis van 3 september 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P. Bavelaar LLM. te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.H. Godthelp te IJmuiden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Waar gaat het om?

Partijen hebben samengewerkt aan de ontwikkeling van een softwarepakket voor twee gemeenten in Nederland. Zij hadden de bedoeling om dit pakket aan meer gemeenten aan te bieden. De gesprekken tussen partijen zijn echter vastgelopen en [gedaagde] heeft de onderhandelingen afgebroken. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] de factuur van [eiseres] voor verrichte werkzaamheden moet betalen. De rechtbank oordeelt ook dat het afbreken van de onderhandelingen het gevolg is van handelen van [eiseres] dat in strijd is met de zorgvuldigheid die zij tegenover [gedaagde] in acht had moeten nemen. [eiseres] moet daarom schadevergoeding aan [gedaagde] betalen. Omdat de rechtbank de schade niet kan begroten, wordt de zaak voor de vaststelling van de schadevergoeding verwezen naar de schadestaatprocedure.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 oktober 2024 met producties 1 t/m 9;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van 11 december 2024 met producties 1 t/m 20;
  • de akte overlegging producties en vermeerdering van eis in reconventie van 31 januari 2025 met producties 21 t/m 24;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 16 mei 2025;
de mondelinge behandeling van 26 mei 2025 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van de advocaten van partijen;
- de akte overlegging productie van [gedaagde] van 11 juni 2025 met productie 25.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] ontwikkelt onder meer communicatiesoftware voor gemeenten in het sociale domein. [bestuurder 1] ( [bestuurder 1] ) en [bestuurder 2] ( [bestuurder 2] ) zijn bestuurders van [eiseres] .
3.2.
[gedaagde] is eveneens een softwarebedrijf in het sociale domein, met oplossingen voor jeugdzorg en Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) voor gemeenten. [bestuurder 3] ( [bestuurder 3] ) en [bestuurder 4] ( [bestuurder 4] ) zijn bestuurders van [gedaagde] .
3.3.
[eiseres] heeft een module communicatiesoftware voor de Bijzondere Bijstand (hierna: BB) ontwikkeld, die [gedaagde] niet heeft. [gedaagde] en [eiseres] zijn in 2023 met elkaar in gesprek gegaan over het aangaan van een samenwerking met als doel samen complete communicatiesoftware aan gemeenten te kunnen aanbieden.
3.4.
In april 2023 hebben partijen samen onder de naam van [gedaagde] ingeschreven op een door de [gemeente 1] uitgeschreven aanbesteding voor communicatiesoftware. Dit betrof zowel de implementatie als het volledige onderhoud en beheer, inclusief helpservices en back up. Partijen hebben aangeboden dit werk te doen voor een eenmalige implementatievergoeding van € 150.000,- en een jaarlijkse licentievergoeding voor beheer en onderhoud van € 110.000,-. De [gemeente 1] heeft het werk aan een andere partij gegund.
3.5.
Eind 2023 hebben partijen samen onder de naam van [gedaagde] ingeschreven op een door de [gemeente 2] en de [gemeente 3] (hierna ook: de gemeenten) gezamenlijk uitgeschreven ‘Aanbesteding Applicatie(s) Sociaal Domein’ (hierna: de aanbesteding). Dit betrof, evenals in het geval van de [gemeente 1] , zowel implementatie als volledig beheer en onderhoud van de software. Partijen hebben ingeschreven voor een eenmalige implementatievergoeding van € 450.000,- en een jaarlijkse licentievergoeding voor beheer en onderhoud van € 35.689,-.
3.6.
Op 21 november 2023 is er een bespreking geweest tussen [bestuurder 3] van [gedaagde] en [bestuurder 2] van [eiseres] . Naar aanleiding daarvan schrijft [bestuurder 2] de volgende dag, 22 november 2023, per e-mail aan [bestuurder 3] :
“Je deed gisteren een voorstel voor de verdeelsleutel van de eenmalige omzet in geval van gunning van de opdracht door gemeenten [gemeente 3] en [gemeente 2] . Je noemde 30% voor [eiseres] . Deze verdeelsleutel gaat over de eenmalige omzet; we komen dit ook nog tegen bij de recurring omzet.
Wij zijn akkoord, met een paar kanttekeningen:
- voor [gedaagde] en [eiseres] geldt dat we inzetten op groeien naar een groot aantal klanten en zo komen tot een goed verdienmodel. Een enkele opdracht als deze is voor geen van beide winstgevend te maken;
- Wij krijgen nog een aantal keuzes voor het realiseren van de totale oplossing voor [gemeente 3] en [gemeente 2] . Die zijn van invloed op de passende verdeelsleutel. Wij hebben vertrouwen dat indien nodig er ruimte is voor het bijstellen van de verdeelsleutel. Samen uit, samen thuis.”
3.7.
De aanbesteding is op 15 december 2023 voorlopig aan [gedaagde] gegund, De gemeenteraden van de beide gemeenten moesten nog akkoord gaan. Dat is gebeurd in een verificatievergadering eind december 2023. [bestuurder 3] was hierbij namens [gedaagde] aanwezig en [bestuurder 1] namens [eiseres] .
3.8.
Naar aanleiding van de verificatievergadering schrijft [bestuurder 3] op 21 december 2023 aan [bestuurder 1] :
“Even resumé/actiebesluitenlijst van ons verificatiegesprek bij [gemeente 2] en [gemeente 3] .
Prijs
-Toelichting gevraagd op onze inschrijving en in specifiek implementatiekosten
Wordt aangegeven dat dit een dermate hoog bedrag is dat dit leidt tot issues in de gemeenteraad. Toelichting wordt hierop gegeven dat TCO over 13 jaar wordt berekend, maar contract maar 5 jaar vast is.
  • Verzoek is gedaan of wij akkoord zouden gaan met meer spreiding, waarbij we over de vaste termijn van 5 jaar wel de opgegeven ‘implementatiekosten’ krijgen.
  • Voorbeeld (niet zo concreet besproken):
- 1e jaar 150.000 + € 60.000
- 2e jaar licentie + € 60.000
- 3e jaar licentie + € 60.000
- 4e jaar licentie + € 60.000
- 5e jaar licentie + € 60.000
- 6e jaar en verder allen licentie inkomsten
- Indexatie conform de aanbestedingsleidraad en overeenkomst per 1-1-2025 (dus over de bedragen 2e tot en met 5e jaar).
[…]”
3.9.
[bestuurder 1] reageert daarop op dezelfde dag met:
“Helder en volledig, met als enige aanvulling, [naam 1] en [naam 2] zijn beide voorstander om alvast te beginnen voordat contract getekend is. Ik ook.
In het nagesprek van [naam 2] en mezelf (in de inspirerende omgeving van de bibliotheek van [gemeente 2] ) is besproken dat we op korte termijn een meeting plannen om de architectuur van de oplossing voor [gemeente 2] en [gemeente 3] bepalen. Hierbij worden tenminste [naam 2] , [naam 3] (nieuwe IT-manager), [naam 4] en de Engelssprekende Java ontwikkelaar uitgenodigd.”
3.10.
Tien minuten later vult [bestuurder 1] zijn reactie aan met:
“Volgens mij is het nog niet volledig helder wanneer het contract en dus de licentiegelden ingaan. Die 150K en 60K is helder. Is misschien niet heel spannend met het aangeboden niveau van de licentieprijzen, maar wel 100% marge als wij die direct laten ingaan. Het is mijns inziens te verdedigen dat die ingaan per 1-1-2024 of op tekendatum va het contract omdat er ook ontwikkel- en testsystemen al nodig zijn. Het maakt ook logischer om dit jaar al bepaalde zaken live te brengen zodra die klaar zijn. Geldt wellicht niet voor WMO en Jeugd, maar wel voor BB, het brede inwonerportaal en digitale formulieren die we in eerste instantie zelfs in een mailbox kunnen laten laden om ze alvast op gang te brengen en [naam 1] de (digitale) voordelen van het nieuwe systeem kunnen tonen.”
3.11.
Op 2 februari 2024 is de aanbesteding definitief aan [gedaagde] gegund. Vervolgens zijn partijen aan de slag gegaan met het voorbereiden van de implementatie, waaronder het integreren van de module van [eiseres] in het softwarepakket van [gedaagde] .
3.12.
Gedurende de eerste helft van 2024 voeren partijen gesprekken over een mogelijke overname van (de software van) [eiseres] door [gedaagde] . Tegelijkertijd wordt gesproken over een samenwerkingsovereenkomst.
3.13.
Op 19 maart 2024 stuurt [gedaagde] een concept-samenwerkingsovereenkomst aan [eiseres] . Daarin staat, voor zover relevant:
Overwegingen/ achtergrond
[…]
• Partijen hebben een intentie om te onderzoeken of zij verder kunnen gaan integreren.
• Partijen zien gezamenlijk de (groeiende) marktvraag naar een integrale software oplossing,
bestaande uit Wmo, Jeugd én werk en inkomen, waar ieder afzonderlijk moeilijk of niet op
kan inschrijven.
[…]
• Partijen hebben gezamenlijk ingeschreven op de Aanbesteding Applicatie(s) Sociaal Domein Gemeenten [gemeente 2] en [gemeente 3] ( [kenmerk] ). [gedaagde] heeft hierbij
ingeschreven als hoofdaannemer en [eiseres] als onderaannemer. De kapstok en het doel van
deze samenwerkingsovereenkomst voor beide Partijen is hierbij het in praktijk brengen van
de samenwerking rondom deze aanbesteding:
o Succesvol conform aanbesteding implementeren en uitvoeren van de opdracht;
o Kennis en ervaring opdoen met het gezamenlijk uitvoeren van een integrale opdracht;
o Leggen van (herbruikbare) koppelvlakken voor de communicatie tussen de applicaties,
zodat deze voor een klant als gebruiksvriendelijke integrale oplossing kan dienen.
[…]
• De nadruk van deze opdracht ligt in het realiseren van een oplossing die herbruikbaar is
waarin de processen ondersteund worden van zorg én het participatie domein (bijzondere
bijstand, minimaregelingen, leefgeldregeling, etc.). Beide partijen doen hiervoor een
investering, met als doel deze combinatie vaker weg te willen gaan zetten. Deze
samenwerkingsovereenkomst betreft enkel deze opdracht, en biedt geenszins exclusiviteit in
samenwerking tussen beide partijen. Beide partijen zijn vrij om in een andere aanbesteding
een andere samenwerking aan te gaan, mogelijk variabele teksten die door de consulent
kunnen worden ingegeven.
• Partijen zijn een overeenkomst aangegaan waarin de opdracht jaarlijks verlengd kan worden en waarin zowel opdrachtnemer als opdrachtgever de opdracht na de initiële periode tot en met 2029 kunnen beëindigen. [eiseres] en [gedaagde] hebben naar elkaar toe uitgesproken de samenwerking met de gemeenten [gemeente 2] en [gemeente 3] te zullen evalueren om te bezien of de uiteindelijke kostenstructuur opweegt tegen de licentie inkomsten (of dat wij als opdrachtnemer het voortouw nemen in opzegging van de overeenkomst met de gemeenten.
Verdeling van opbrengsten en betaling
[…]
• Partijen zijn een verdeling overeengekomen van 70% voor [gedaagde] en 30% van de
inschrijfprijzen zoals ook opgenomen op het inschrijfformulier, zowel voor de implementatie opbrengsten als de licentie opbrengsten.
• Wat is er contractueel afgesproken met [gemeente 2] en [gemeente 3] :
  • Licentie inkomsten van € 35.689 (jaarlijkse vergoeding, gaat lopen vanaf 1-1-2025)
  • € 50.000 (2 x 25.000) per datum ondertekening
- € 50.000 (2 x 25.000) gedurende het traject (nog uit te werken a.d.h.v. planning en milestones)
  • € 50.000 (2 x 25.000) per dechargedatum
  • € 60.000 (2 x 30.000) jaarlijks gedurende periode 2025-2029
[…]
Onderhouden van applicatie [eiseres]
-
zal ten tijde van de opdracht met de gemeenten [gemeente 2] en [gemeente 3] de applicatie hosten en onderhouden (updates bij nieuwe versies en dóórontwikkelingen, beheer en onderhoud, het beschikbaar houden, etc.).
[…]
Dienstverlening
[…]
• Beide organisaties leveren voor hun verantwoordelijkheidsgebied support aan de klant.
Daarbij zal [gedaagde] het primaire aanspreekpunt zijn. [gedaagde] bemant de servicedesk, 1ste lijns
support, waar het supportverzoek binnenkomt en registreert deze vervolgens in het door
[gedaagde] gebruikte ticketsysteem. Indien een incident, vraag of wijzigingsverzoek betrekking
heeft op het verantwoordelijkheidsgebied van [eiseres] , wordt deze doorgezet naar de
supportafdeling van [eiseres] . In haar rol verricht [eiseres] 2de lijns support.”
In deze conceptovereenkomst is de betaling van de implementatievergoeding op verzoek van de gemeenten gespreid over drie porties van € 50.000,- en vijf porties van € 60,000,-.
3.14.
Voorafgaand aan een bespreking op 12 april 2024 stuurt [eiseres] de concept-samenwerkingsovereenkomst, met haar commentaar in de marge, terug naar [gedaagde] . In haar commentaar geeft [eiseres] onder meer het volgende aan:
“De investering die wordt gedaan is op basis van het uitgangspunt dat de propositie
verder gezamenlijk wordt gepromoot en wordt verkocht. Hierbij is wederzijdse exclusiviteit de basis”
“Nog geen afspraken gemaakt voor de jaarlijkse opbrengsten. Daar moeten nog afspraken
over worden gemaakt. Zie e-mail”
En, naar aanleiding van de voorgestelde spreiding van de implementatievergoeding:

We komen van 135k per dec 2024. [naam 2] komt met een voorstel”
3.15.
Op 24 mei 2024 schrijft [bestuurder 1] aan [bestuurder 3] :
“Wij zijn nu bijna vijf maanden bezig met [gemeente 2] en [gemeente 3] maar hebben nog geen formele opdracht of een handtekening op papier. Gelukkig loopt de operationele samenwerking wel voorspoedig en liggen wij nog steeds op schema. Het resultaat is dat onze investering in uren inmiddels de 75.000 euro is gepasseerd en daarom willen we graag wat “grond onder de voeten” om door te kunnen gaan met de werkzaamheden voor [gemeente 2] en de [gemeente 3] .
Bij deze vragen wij formeel akkoord van jou dat tenminste alle door ons bestede uren aan dit project kunnen worden gefactureerd aan [gedaagde] à 100 euro per uur excl. BTW tot een maximum van 100.000 euro excl. BTW. Uiteraard vervangt t.z.t. de geformaliseerde en ondertekende afspraak zoals verwoord in onze e-mail van 29 april jl. het nu gevraagde formele akkoord.”
3.16.
[bestuurder 3] reageert op die e-mail op 27 mei 2024 met:
“Volledig begrijpelijk, omdat ook de overeenkomst over de implementatie [gemeente 2] [gemeente 3] nog niet geformaliseerd is, dat er vanuit [eiseres] in ieder geval enige borging moet zijn voor de uitgevoerde/uit te voeren implementatiewerkzaamheden. Het heeft inderdaad te lang geduurd voordat de vervolgstap gemaakt is. En daarom langs deze weg ook de akkoordverklaring vanuit [gedaagde] inzake onderstaande.”
3.17.
Op 12 juni 2024 schrijft [bestuurder 1] aan [bestuurder 3] :
“Hierbij sturen we de beloofde inschatting van de jaarlijkse kosten om BB in de lucht te houden. Wij zien de volgende punten:
- Skilled helpdesk, zorgen dat er altijd iemand bereikbaar is met voldoende kennis van de BB processen
- Technisch beheer, ivm koppelingen voor BB
- 24/7 monitoring
- Functioneel beheer wettelijke regelingen
- Adaptief en correctief onderhoud (ontwikkelaars)
- Hostingkosten. DigiNetwerk aansluiting
- Certificering en auditkosten
Het totaal is geraamd op 80.000 euro per jaar. Het is duidelijk dat deze kosten vragen om meer klanten. Helaas is [gedaagde] nog niet in staat geweest hier een serieuze inspanning voor te leveren.
Als er voor [eiseres] een jaarlijkse omzet van 100.000 euro wordt gerealiseerd met [gedaagde] , met betrekking tot het inwonerportaal, nieuwe BB klanten of betaalde aanpassingen, dan hebben we een werkbaar scenario. Hiervoor zoeken we commitment van [gedaagde] .”
En de volgende dag schrijft [bestuurder 1] :
“Nog een belangrijke aanvulling op de mail van gisteren.
Het is niet nodig dat [gedaagde] deze week laat weten welke optie wordt gekozen:
- de keuze voor een omzetgarantie van 100.000 euro of
- de keuze dat [gedaagde] het beheer, onderhoud en support zelf gaat doen.”
3.18.
Op 17 juli 2024 vindt een bespreking tussen partijen plaats. In die bespreking doet [eiseres] een voorstel. Dit houdt in dat het aandeel van [eiseres] in de jaarlijkse licentievergoeding wordt verhoogd van € 10.707,- naar € 15.000,- en dat [gedaagde] daarnaast jaarlijks € 32,500,- aan [eiseres] betaalt, welk bedrag door [gedaagde] kan worden “terugverdiend” door omzet voor [eiseres] te genereren.
3.19.
Naar aanleiding van die bespreking schrijft [bestuurder 3] op 18 juli 2024 aan [bestuurder 1] :
“Het overleg van woensdag 17 juli jl. had tot doel om tot een concrete koers te komen voor onze huidige en toekomstige samenwerking.
[…]
Er ligt gewoon een samenwerking met duidelijke financiële verdeling tussen beide onderneming voor O&K: 135K initieel en € 10.707 als recurring. Dat daar nog 1.000 of 2.000 aan verdeling anders zou hebben gelegen was én is uiteraard bespreekbaar. Maar omzetgarantie is nooit besproken. Nu wordt het als eis neergelegd. Dat is totaal niet wat bij de start is overeengekomen bij de start van dit proces.
Vervolgens geeft [bestuurder 3] in die e-mail aan dat hij het voorstel van [eiseres] intern zal bespreken.
3.20.
Op 19 juli 2024 schrijft [bestuurder 3] aan [bestuurder 1] dat het voorstel van [eiseres] niet aanvaardbaar is voor [gedaagde] . In die e-mail doet [bestuurder 3] namens [gedaagde] een eigen voorstel
.Dit houdt onder meer in dat [eiseres] € 40.000,- extra krijgt van de implementatievergoeding en € 15.000,- in plaats van € 10.707,- aan jaarlijkse licentievergoeding. Dit voorstel is door [eiseres] niet aanvaard.
3.21.
Op 30 juli 2024 geeft [bestuurder 4] te kennen dat [gedaagde] de samenwerking met [eiseres] wenst te beëindigen. Op 31 juli 2024 vraagt [bestuurder 1] aan [bestuurder 4] om dat besluit te heroverwegen. Bij de e-mail van [bestuurder 1] is een factuur gevoegd voor € 100.000,- plus btw. Op 1 augustus 2024 geeft [bestuurder 4] te kennen dat [gedaagde] gedwongen is de samenwerking met [eiseres] te stoppen en dat [gedaagde] de factuur niet zal betalen.
3.22.
Na 1 augustus 2024 is [gedaagde] met [bedrijf] overeengekomen dat [bedrijf] de plaats van [eiseres] zal innemen in het project voor de gemeenten.
3.23.
Op 17 september 2024 heeft [eiseres] , met verlof van de voorzieningenrechter, beslag laten leggen onder de gemeenten op al hetgeen de gemeenten aan [gedaagde] verschuldigd zijn of zullen worden.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaarheid bij voorraad:
“1. [gedaagde] B.V. te veroordelen om binnen één week, te rekenen vanaf de datum waarop door Uw Rechtbank vonnis wordt gewezen, te betalen het bedrag van € 121.000,- (één en twintig duizend Euro), zijnde het gefactureerde bedrag, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen rente vanaf 30 augustus 2024 althans vanaf een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen datum over een bedrag van € 121.000,- althans over een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
2. [gedaagde] B.V. te veroordelen om binnen één week, te rekenen vanaf de datum waarop door Uw Rechtbank vonnis wordt gewezen, ter vergoeding van de buitengerechtelijke kosten conform de BIK-staffel ingevolge de Wet Normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit te betalen een bedrag van € 996,- (negenhonderd en zesennegentig Euro) althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen rente vanaf de datum van het uitbrengen van deze dagvaarding althans vanaf een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
3. [gedaagde] B.V. te veroordelen om binnen één week, te rekenen vanaf de datum waarop door Uw Rechtbank vonnis wordt gewezen, te betalen het bedrag van € 175.000,- (één en vijfenzeventig duizend Euro), zijnde 30% van het bedrag van € 450.000,- te vermeerderen met € 40.000,-, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen rente vanaf de dag, waarop deze dagvaarding is betekend althans vanaf een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen datum over een bedrag van € 175.000,- althans over een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
4. Primair
[gedaagde] B.V. te veroordelen om aan [eiseres] B.V. te vergoeden de schade op basis van het
positieve contractsbelang, die aan de zijde van [eiseres] B.V. is ontstaan ten gevolge van de
onrechtmatige beëindiging van de samenwerking met [eiseres] B.V., welke schade is op te maken
bij staat, dus in een schadestaatprocedure;
Subsidiair
[gedaagde] B.V. te veroordelen om binnen één week, te rekenen vanaf de datum waarop door Uw
Rechtbank vonnis wordt gewezen, te betalen het bedrag van € 175.000,- (één honderd en vijf en
zeventig duizend Euro) uit hoofde van schadevergoeding gebaseerd op het negatieve
contractsbelang, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te
vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans een door Uw Rechtbank in goede justitie
te bepalen rente vanaf de datum van het betekenen van deze dagvaarding althans vanaf een
door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen datum over een bedrag van € 175.000,- althans
over een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag
5. [gedaagde] B.V. te veroordelen om binnen één week, te rekenen vanaf de datum waarop door Uw
Rechtbank vonnis wordt gewezen, te veroordelen in de kosten van de gelegde conservatoire
derdenbeslagen, welke kosten bij een akte houdende wijziging van eis nader worden
gespecificeerd
6. [gedaagde] B.V. te veroordelen in de kosten van deze procedure.”
4.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van alle vorderingen van [eiseres] met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
4.3.
[gedaagde] vordert - na vermeerdering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
“1. [eiseres] te veroordelen tot betaling van € 258.620,70 (schade recurring kosten) wel bedrag dient te worden verhoogd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
2. [eiseres] te veroordelen tot betaling van € 148.354,89 welk bedrag dient te worden verhoogd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
3. en voorts met veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit geding.”
4.4.
[eiseres] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] in haar vorderingen, althans afwijzing van die vorderingen, althans begroting van de schade op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

5.De beoordeling

in conventie

De wijziging van eis wordt toegelaten
5.1.
Ter zitting heeft [eiseres] haar eis gewijzigd in die zin dat haar vorderingen sub 1 en sub 3 als alternatieve vorderingen moeten worden begrepen, en wel zo dat primair een bedrag van € 175.000,- wordt gevorderd (de vordering sub 3) en subsidiair een bedrag van € 121.000,- (de vordering sub 1). [gedaagde] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Omdat de eiswijziging niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal de rechtbank recht doen op basis van de gewijzigde eis.
De primaire vordering (€ 175.000,-) wordt afgewezen
5.2.
[eiseres] vordert primair een bedrag van € 175.000,- van [gedaagde] en motiveert dat als volgt. Volgens [eiseres] is tussen partijen overeengekomen dat [eiseres] zou zorgen voor de integratie van haar module in het pakket van [gedaagde] en dat zij daarvoor van [gedaagde] 30% van de door de gemeenten te betalen implementatievergoeding van € 450.000,- zou ontvangen, dat is een bedrag van € 135.000,-. Later is dat bedrag met € 40.000,- verhoogd tot € 175.000,- aldus [eiseres] .
5.3.
Volgens [gedaagde] zou [eiseres] zorgen voor de implementatie van haar module als onderdeel van het totaalsoftwarepakket, en zou [eiseres] daarvoor inderdaad 30% van de met de gemeenten overeengekomen implementatievergoeding, dus een bedrag van € 135.000,-, ontvangen. [gedaagde] betwist de verhoging met € 40.000,-. Volgens [gedaagde] is de overeenstemming over de (vergoeding voor) de implementatiewerkzaamheden maar een deel van de beoogde overeenkomst tussen partijen. Een ander essentieel onderdeel van die overeenkomst zijn de afspraken over het beheer en onderhoud van de software. De software is aan de gemeenten verkocht met een contract voor beheer en onderhoud voor minimaal vijf jaar tegen een vergoeding van € 35.000,- per jaar. Partijen moesten het dus volgens [gedaagde] ook eens worden over de verdeling van de werkzaamheden samenhangend met het beheer en onderhoud van de software en de verdeling van de licentievergoeding die daar tegenover stond. Dat is niet gebeurd zodat geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, aldus [gedaagde] .
5.4.
Volgens [eiseres] was het niet noodzakelijk om afspraken te maken over het beheer en onderhoud omdat [gedaagde] het beheer en onderhoud van de module van [eiseres] zelf zou kunnen uitvoeren.
5.5.
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Daarbij is van belang dat aanbod en aanvaarding niet uitdrukkelijk plaats hoeven te vinden, zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in één of meer gedragingen. Of een overeenkomst tot stand is gekomen, is afhankelijk van dat wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Beslissend is niet of partijen nog in onderhandeling zijn over één of meer openstaande punten, maar of over de essentialia van de overeenkomst overeenstemming is bereikt. Het antwoord op de vraag wat de essentialia van een overeenkomst zijn, hangt af van de bedoeling van partijen, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval (zie ook HR 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9771).
5.6.
De aanbesteding van de gemeenten [gemeente 2] en [gemeente 3] zag, evenals in het geval van de [gemeente 1] (zie 3.4), niet alleen op de implementatie van de te leveren software, maar ook op het beheer en onderhoud daarvan gedurende ten minste vijf jaar. Voor de gemeenten was dit essentieel. Zonder afspraken over beheer en onderhoud zou er geen overeenkomst met de gemeenten tot stand komen. Het was dus een noodzaak voor partijen om een contract voor beheer en onderhoud aan de gemeenten aan te bieden. Met dat beheer en onderhoud zouden grote kosten gemoeid zijn. Daarom was het noodzakelijk dat partijen het eens zouden worden over de vraag wie welk deel van het beheer en onderhoud voor zijn rekening zou nemen en welke vergoeding daar tegenover zou staan. Die kwesties behoren, gegeven de omstandigheden van het geval, tot de essentialia van de door partijen beoogde overeenkomst. Hieraan doet niet af dat [gedaagde] volgens [eiseres] het beheer en onderhoud van de module van [eiseres] zelf zou kunnen uitvoeren, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist. Waar het om gaat is dat partijen samen (zij het formeel onder de naam van [gedaagde] ) hebben ingeschreven op de aanbesteding van de gemeenten, en dat zij het dus samen eens moesten worden over de verdeling van de werkzaamheden en opbrengsten die daaruit zouden voortvloeien.
5.7.
Partijen zijn het erover eens dat tussen hen geen overeenstemming is bereikt over het beheer en onderhoud, met name niet over de verdeling van de jaarlijkse vergoeding voor beheer en onderhoud. Daarmee staat vast dat partijen het niet eens zijn geworden over alle essentialia van de door hen beoogde overeenkomst, zodat geen overeenkomst tot stand is gekomen. De vordering van [eiseres] tot betaling van € 175.000,- heeft dus geen rechtsgrond en moet daarom worden afgewezen.
De subsidiaire vordering (€ 121.000,-) wordt toegewezen
5.8.
[eiseres] vordert subsidiair € 121.000,- van [gedaagde] . Dit ziet op betaling van de factuur van € 100.000,- plus btw die zij aan [gedaagde] heeft gestuurd. Volgens [eiseres] is afgesproken dat zij in elk geval de door haar bestede uren tot maximaal € 100.000,- (1.000 uur á € 100,-), exclusief omzetbelasting, aan [gedaagde] in rekening zou mogen brengen, ook als er geen allesomvattende overeenkomst omtrent het project voor de gemeenten tot stand zou komen.
5.9.
[gedaagde] betwist niet dat zij akkoord is gegaan met betaling van de uren van [eiseres] tot een maximum van € 100.000,- exclusief btw, maar zij legt de afspraak anders uit. Volgens [gedaagde] zijn partijen overeengekomen dat [eiseres] op enig moment, als het tot overeenstemming tussen partijen zou komen, een bedrag van maximaal € 100.000,- plus btw zou mogen factureren.
5.10.
De afspraak waar het hier om gaat, is vastgelegd in de e-mail van [bestuurder 1] van 24 mei 2024 en de reactie daarop van [bestuurder 3] van 27 mei 2024 (zie 3.15 en 3.16). In de e-mail van 24 mei 2024 merkt [bestuurder 1] op dat er nog geen overeenkomst met betrekking tot het project voor de gemeenten is getekend en dat [eiseres] al € 75.000,- in het project heeft geïnvesteerd. Daarom stelt [bestuurder 1] voor dat [eiseres] ten minste alle door haar bestede uren mag factureren tegen € 100,- per uur ex btw tot een maximum van € 100.000 ex btw. [bestuurder 3] reageert daarop met:
“Volledig begrijpelijk, omdat ook de overeenkomst over de implementatie [gemeente 2] [gemeente 3] nog niet geformaliseerd is, dat er vanuit [eiseres] in ieder geval enige borging moet zijn voor de uitgevoerde/uit te voeren implementatiewerkzaamheden. Het heeft inderdaad te lang geduurd voordat de vervolgstap gemaakt is. En daarom langs deze weg ook de akkoordverklaring vanuit [gedaagde] inzake onderstaande.”
5.11.
Deze e-mailwisseling vond plaats in de periode dat tussen partijen zowel werd gesproken over een mogelijke overname van (de software van) [eiseres] door [gedaagde] als over een samenwerkingsovereenkomst. Ook was [eiseres] al enkele maanden bezig met de voorbereiding van de implementatie van haar module voor de gemeenten. Van een overeenkomst tussen partijen was echter nog geen sprake. Het is daarom begrijpelijk dat [eiseres] enige zekerheid wenste voor de betaling van haar implementatiewerkzaamheden. Zij vraagt dan ook om een toezegging dat zij ten minste al haar uren kan factureren tot een maximum van € 100.000 ex btw. Dit kan niet anders worden uitgelegd dan een verzoek om die uren te mogen factureren, ook indien er onverhoopt geen overname- of samenwerkingsovereenkomst tot stand zou komen. [gedaagde] moet dit ook zo begrepen hebben. Immers, [bestuurder 3] schrijft dat het volledig begrijpelijk is dat [eiseres] “enige borging” wenst voor de uitgevoerde en uit te voeren implementatiewerkzaamheden. Van ”enige borging”, ofwel van een garantie, is sprake als [eiseres] het overeengekomen bedrag ook mag factureren als de besprekingen over de overname of de samenwerking niet tot een overeenkomst leiden. Van borging zou geen sprake zijn indien [eiseres] het overeengekomen bedrag pas zou mogen factureren als die besprekingen wel tot overeenstemming hadden geleid. In dat geval zou deze tussentijdse overeenkomst overbodig zijn.
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat tussen partijen is overeengekomen dat [eiseres] de tijd die zij heeft besteed aan implementatiewerkzaamheden bij [gedaagde] in rekening zou mogen brengen tegen € 100,- per uur ex btw en tot een maximum van € 100.000 ex btw, ook indien de besprekingen over de overname of de samenwerking niet tot een overeenkomst zouden leiden. [gedaagde] moet dus, conform de afspraak, de uren die [eiseres] heeft besteed aan de implementatiewerkzaamheden vergoeden tegen € 100,- per uur ex btw, tot een maximum van € 100.000 ex btw.
5.13.
[eiseres] heeft op 31 juli 2024 een factuur aan [gedaagde] gestuurd voor € 100.000,- plus 21% btw ( [factuurnummer] ) met als omschrijving:
“1.000 uur inzet voor realisatie project [gemeente 2] en [gemeente 3] ”.[gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiseres] 1.000 uur aan de implementatiewerkzaamheden heeft besteed. Dat betekent dat [gedaagde] deze factuur moet betalen. De rechtbank zal [gedaagde] daartoe veroordelen.
5.14.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente over het bedrag van de factuur met ingang van 30 augustus 2024, dat is de vervaldatum van de factuur. [gedaagde] voert hiertegen geen verweer. De rechtbank zal deze vordering, als op de wet gegrond, toewijzen.
5.15.
[eiseres] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 996,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van de dagvaarding. Niet gesteld is echter dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Daarom is [gedaagde] in beginsel geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. In dit geval is echter sprake van een handelsovereenkomst, na 16 maart 2013 gesloten, waarbij de wettelijke betalingstermijn van artikel 6:119a BW is verstreken, zodat een bedrag van € 40,- ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW toewijsbaar is, ook als geen incassowerkzaamheden zijn verricht. Over dit bedrag is wettelijke rente (niet: handelsrente) verschuldigd vanaf de dag na de uiterste betaaldatum, dus vanaf 1 september 2024. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De vordering tot schadevergoeding wegens het afbreken van de onderhandelingen over de samenwerkingsovereenkomst wordt afgewezen
5.16.
[eiseres] vordert ten slotte schadevergoeding op de grond dat [gedaagde] onrechtmatig de onderhandelingen over de samenwerkingsovereenkomst heeft beëindigd. Volgens [eiseres] hadden partijen een langdurige en exclusieve samenwerking voor ogen en is deze samenwerking door toedoen van [gedaagde] niet tot stand gekomen.
5.17.
Volgens [gedaagde] mocht [eiseres] er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de samenwerkingsovereenkomst tot stand zou komen omdat [eiseres] zelf de samenwerking onmogelijk maakte door een omzetgarantie van [gedaagde] te eisen.
5.18.
Als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient onder meer rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij (Hoge Raad 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337).
5.19.
De samenwerking die partijen eind 2023 en begin 2024 voor ogen stond, hield in dat partijen samen complete communicatiesoftware zouden ontwikkelen die zij aan meerdere gemeenten zouden kunnen aanbieden. Het project voor de gemeenten [gemeente 2] en [gemeente 3] was het eerste project waarin die samenwerking gestalte zou moeten krijgen. In de concept-samenwerkingsovereenkomst (zie 3.13) is daarom veel aandacht besteed aan dat project, aan de verdeling van de werkzaamheden voor dat project en aan de verdeling van de inkomsten van dat project. Partijen zijn het echter over de verdeling van de jaarlijkse vergoeding voor beheer en onderhoud niet eens geworden. [eiseres] eiste een jaarlijkse vergoeding voor beheer en onderhoud die hoger lag dan de jaarlijkse vergoeding die door de gemeenten betaald zou worden. Zoals hierna in reconventie wordt overwogen (zie 5.21 tot 5.39), handelde [eiseres] daarmee in de gegeven omstandigheden in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Onder deze omstandigheden mocht [eiseres] er niet (meer) op vertrouwen dat een (langdurige) samenwerking tussen partijen tot stand zou komen. Het stond [gedaagde] daarom vrij de onderhandelingen over de samenwerkingsovereenkomst af te breken.
5.20.
Gelet op het voorgaande, zal de vordering tot schadevergoeding van [eiseres] worden afgewezen.
in reconventie
[gedaagde] heeft recht op schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van [eiseres]
5.21.
[gedaagde] vordert in reconventie schadevergoeding wegens het afbreken van de onderhandelingen over de overeenkomst met betrekking tot de opdracht voor de gemeenten. Zij stelt dat het afbreken van die onderhandelingen aan [eiseres] is toe te rekenen en dat [eiseres] daarom onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [gedaagde] vordert, zo begrijpt de rechtbank, vergoeding van de tijd die zij heeft besteed aan de voorbereiding van de implementatie van het pakket met de module van [eiseres] (€ 148.354,89) en vergoeding van het verschil tussen het bedrag dat zij aan [eiseres] zou betalen voor beheer en onderhoud en het bedrag dat zij daarvoor aan haar nieuwe partner, [bedrijf] , moet betalen, gerekend over een periode van 13 jaar (€ 258.620,70).
5.22.
[eiseres] betwist dat het afbreken van de onderhandelingen aan haar toe te rekenen is. Zij betwist ook de omvang van de schade. [eiseres] betwist de hoeveelheid uren die [gedaagde] stelt besteed te hebben aan de implementatiewerkzaamheden en betwist dat de met deze uren gemoeide kosten als schade kwalificeren. [eiseres] betwist voorts bij gebrek aan wetenschap de gestelde overeenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf] , met name dat is overeengekomen dat [bedrijf] het volledige beheer en onderhoud van haar eigen module voor haar rekening neemt en dat [gedaagde] een groter deel van de totale vergoeding die zij van de gemeenten ontvangt (implementatievergoeding en licentievergoeding) aan [bedrijf] moet betalen dan zij aan [eiseres] had moeten betalen. Zij betwist voorts dat bij de schadeberekening moet worden uitgegaan van een looptijd van de overeenkomst met de gemeenten van 13 jaar.
5.23.
Dat tussen partijen geen overeenkomst met betrekking tot de opdracht voor de gemeenten tot stand is gekomen, staat vast (zie 5.7). De onderhandelingen over die overeenkomst zijn op 1 augustus 2024 door [gedaagde] formeel afgebroken. [gedaagde] stelt echter dat dit afbreken aan [eiseres] toe te rekenen is. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] daarom materieel te gelden als de partij die de onderhandelingen heeft afgebroken.
5.24.
De maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen is weergegeven in 5.18. In het onderhavige geval vordert de partij die de onderhandelingen formeel heeft afgebroken ( [gedaagde] ) schadevergoeding. Van toewijzing van die vordering kan sprake zijn indien het afbreken van de onderhandelingen te wijten is aan handelen van [eiseres] dat, gelet op het gerechtvaardigd vertrouwen van [gedaagde] in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval, in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt.
5.25.
Voor de beoordeling van de vordering van [gedaagde] zijn de volgende feiten van belang.
5.26.
Partijen zijn gaan samenwerken om samen een totaalsoftwarepakket voor het sociale domein aan gemeenten te kunnen aanbieden. [gedaagde] zou de software benodigd voor de Wmo en de jeugdzorg leveren en [eiseres] de module voor de bijzondere bijstand.
5.27.
Partijen wisten dat de eerste opdrachten verlieslatend zouden zijn. Dit is door partijen ter zitting bevestigd. Pas bij drie of vier opdrachten zouden zij naar verwachting winst gaan maken.
5.28.
In april 2023 hebben partijen voor het eerst samen ingeschreven op een openbare aanbesteding. Dit betrof een aanbesteding van de [gemeente 1] . Zoals gebruikelijk betrof die aanbesteding zowel het leveren van de software als het beheer en onderhoud daarvan gedurende een periode van ten minste vijf jaar. Partijen spraken af dat ieder verantwoordelijk zou zijn voor het beheer en onderhoud van de eigen software. Dit hield in het volledige beheer en onderhoud, inclusief helpservices en back up, zo is ter zitting gebleken.
5.29.
Voor het leveren van de software zou de [gemeente 1] een eenmalige implementatievergoeding betalen van € 150.000,- en voor het onderhoud en beheer een jaarlijkse licentievergoeding van € 110.000,-. Partijen kwamen een verdeling van die vergoedingen overeen van 70/30: [gedaagde] zou 70% van die vergoedingen ontvangen en [eiseres] 30%.
5.30.
Uiteindelijk heeft de [gemeente 1] de opdracht aan een andere partij gegund. Vervolgens hebben partijen samen ingeschreven op een aanbesteding van de gemeenten [gemeente 2] en [gemeente 3] . Voorafgaand aan die inschrijving heeft op 21 november 2023 een telefoongesprek tussen [bestuurder 3] en [bestuurder 2] plaatsgevonden. Partijen hebben toen afgesproken dat zij “hetzelfde trucje weer zouden proberen”, zo heeft [bestuurder 2] ter zitting verklaard. [bestuurder 3] heeft in dat telefoongesprek voorgesteld de implementatievergoeding en de jaarlijkse licentievergoedingen weer 70/30 te verdelen.
5.31.
De volgende dag, op 22 november 2023, schreef [bestuurder 2] aan [bestuurder 3] :
“Je deed gisteren een voorstel voor de verdeelsleutel van de eenmalige omzet in geval van gunning van de opdracht door gemeenten [gemeente 3] en [gemeente 2] . Je noemde 30% voor [eiseres] . Deze verdeelsleutel gaat over de eenmalige omzet; we komen dit ook nog tegen bij de recurring omzet.
Wij zijn akkoord, met een paar kanttekeningen: […]”
Volgens de verklaring van [bestuurder 2] ter zitting heeft hij hiermee bedoeld aan te geven dat [eiseres] akkoord ging met de 70/30 verdeling voor wat betreft de implementatievergoeding, maar dat de verdeling van de licentievergoeding nog besproken moest worden.
5.32.
Uit het voorgaande volgt dat partijen het op 22 november 2023 eens waren over de verdeling van de implementatievergoeding. Zij waren het er ook over eens dat [eiseres] het beheer en onderhoud van haar eigen module zou verrichten en daarvoor een deel van de door de gemeenten te betalen licentievergoeding zou ontvangen. In elk geval mocht [gedaagde] daarvan uitgaan omdat dit bij de [gemeente 1] ook zo was afgesproken, omdat partijen bij de gemeenten [gemeente 2] en [gemeente 3] (in de woorden van [bestuurder 2] ) “hetzelfde trucje weer zouden proberen”, en omdat [eiseres] (in de e-mail van [bestuurder 2] van 22 november 2023) slechts de verdeling van de recurring omzet, dus van de licentievergoeding, en niet de verdeling van de werkzaamheden samenhangend met het beheer en onderhoud ter discussie stelde). Alleen over de verdeling van de jaarlijkse licentievergoeding moesten partijen het dus nog eens worden.
5.33.
Dat alleen de verdeling van de jaarlijkse licentievergoeding nog ter discussie stond, blijkt ook uit de e-mail van [bestuurder 2] van 21 december 2023 (zie 3.10) waar deze schrijft “
Volgens mij is het nog niet volledig helder wanneer het contract en dus de licentiegelden ingaan” en uit de reactie van [eiseres] op de concept-samenwerkingsovereenkomst die [gedaagde] op 19 maart 2024 heeft toegestuurd. [eiseres] geeft daarin geen commentaar op de beschrijving van de werkzaamheden die zij zou moeten verrichten in het kader van het onderhoud en beheer van haar module, maar wel op de door [gedaagde] voorgestelde verdeling van de jaarlijkse opbrengsten.
5.34.
Partijen moesten het dus in april 2024 alleen nog eens worden over de verdeling van de jaarlijkse licentievergoeding. Daarnaast werd tussen partijen nog gesproken over een voorstel van [gedaagde] om de eenmalige implementatievergoeding, in afwijking van de oorspronkelijke overeenkomst op dat punt, te spreiden over een aantal jaren.
5.35.
De jaarlijkse licentievergoeding bedroeg € 35.000,- per jaar. Op 12 juni 2024 eiste [eiseres] echter een omzetgarantie van € 100.000,- van [gedaagde] , zie 3.17. Dit zou betekenen dat [gedaagde] , indien het bij één klant zou blijven, de gehele licentievergoeding aan [eiseres] zou moeten betalen en daar bovenop nog € 65.000,- per jaar aan [eiseres] zou moeten betalen. Deze eis van [eiseres] was voor [gedaagde] terecht onaanvaardbaar omdat [gedaagde] er op mocht vertrouwen dat partijen de jaarlijkse licentievergoeding van € 35.000,- naar redelijkheid zouden verdelen en dat [eiseres] dus geen aanspraak zou maken op méér dan die jaarlijkse vergoeding.
5.36.
[eiseres] heeft vervolgens op 17 juli 2024 een nieuw voorstel gedaan (zie 3.18). Dit hield in dat [eiseres] € 15.000,- van de jaarlijkse licentievergoeding zou krijgen en dat [gedaagde] daarnaast jaarlijks € 32.500,- aan [eiseres] zou betalen, welk bedrag [gedaagde] zou kunnen terugverdienen door voor € 65.000,- omzet voor [eiseres] te genereren. Ook dit voorstel was voor [gedaagde] terecht onaanvaardbaar omdat het erop neerkwam dat, indien er niet meer opdrachten zouden volgen, [gedaagde] jaarlijks (€ 15.000,- + € 32.500,- =) € 47.500,- aan [eiseres] zou moeten betalen, hetgeen meer is dan de jaarlijkse licentievergoeding.
5.37.
Als laatste heeft [gedaagde] nog een voorstel gedaan. [eiseres] zou in dat voorstel € 40.000,- extra krijgen van de implementatievergoeding (dus in totaal € 175.000,-) en zou € 15.000,- krijgen van de jaarlijkse licentievergoeding. Dit voorstel is door [eiseres] niet aanvaard, waarna [gedaagde] de onderhandelingen heeft beëindigd.
5.38.
Het handelen van [eiseres] in juni en juli 2024 is naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, en daarmee onrechtmatig. [gedaagde] mocht ervan uitgaan, zoals in 5.32 overwogen, dat [eiseres] het beheer en onderhoud van haar eigen module zou verrichten en daarvoor een deel van de door de gemeenten te betalen jaarlijkse licentievergoeding zou ontvangen. [gedaagde] mocht er dus op vertrouwen dat zij met [eiseres] overeenstemming zou bereiken over een redelijke verdeling van die jaarlijkse vergoeding. [eiseres] kon daarom in redelijkheid niet een jaarlijkse vergoeding van [gedaagde] eisen die hoger lag dan de door de gemeenten te betalen jaarlijkse vergoeding. Zij heeft dat wel gedaan en daarmee heeft zij gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens [gedaagde] in acht behoorde te nemen. Dat klemt te meer nu [gedaagde] zich, met instemming, althans medeweten van [eiseres] jegens de gemeenten verbonden had, partijen al veel werk hadden verzet en veel geld hadden besteed aan het project, en de deadline voor de implementatie (1 januari 2025) nabij was. Dat het beheer en onderhoud verlieslatend zou zijn als er niet meer klanten zouden komen, doet hier niet aan af. [eiseres] wist dat immers toen partijen inschreven op de aanbesteding van de gemeenten, en gegeven de e-mail van [bestuurder 2] van 21 november 2023 (zie 3.6), waarin deze schreef
“Een enkele opdracht als deze is voor geen van beide winstgevend te maken”mocht [gedaagde] ervan uitgaan dat [eiseres] bereid was dat mogelijke verlies te nemen.
5.39.
Het afbreken van de onderhandelingen is dus een gevolg van onrechtmatig handelen van [eiseres] . Dit handelen kan aan [eiseres] worden toegerekend en daarom is [eiseres] verplicht de schade die [gedaagde] door dit handelen lijdt, te vergoeden (artikel 6:162 BW).
De hoogte van de schadevergoeding kan niet worden begroot; verwijzing naar de schadestaatprocedure.
5.40.
De schadevergoeding die [gedaagde] vordert, bedraagt in de eerste plaats € 258.620,70 plus rente. Dit is het verschil tussen de bedragen die [gedaagde] gedurende 13 jaar aan [eiseres] betaald zou hebben voor beheer en onderhoud, en de bedragen die [gedaagde] gedurende 13 jaar aan [bedrijf] moet betalen voor beheer en onderhoud. In de tweede plaats vordert [gedaagde] een bedrag van € 148.354,89 met rente. Dit is, zo begrijpt de rechtbank, een vergoeding voor de uren die [gedaagde] van januari tot augustus 2024 heeft besteed aan de voorbereiding van de implementatie van het pakket met de module van [eiseres] .
5.41.
De schadevergoeding waar [gedaagde] recht op heeft, beloopt het verschil tussen twee toestanden: de toestand waarin zij zich nu bevindt na de onrechtmatige daad (de feitelijke toestand) en de toestand waarin zij zou hebben verkeerd indien geen onrechtmatige had plaatsvonden (de hypothetische toestand).
5.42.
Om de eerste door [gedaagde] opgevoerde schadepost te berekenen, moet in elk geval komen vast te staan (A) welk bedrag aan vergoedingen [gedaagde] (met inachtneming van haar schadebeperkingsplicht) aan haar nieuwe partner, [bedrijf] , heeft betaald en nog moet betalen, en (B) wat zij nog aan [eiseres] had moeten betalen als er een overeenkomst tot stand was gekomen (en wat zij dus heeft bespaard doordat geen overeenkomst met [eiseres] tot stand is gekomen). Over deze kwestie is tussen partijen nog geen volwaardig debat gevoerd in deze procedure. [gedaagde] heeft slechts enkele screenshots in het geding gebracht van wat volgens haar de getekende overeenkomst met [bedrijf] is. Uit die screenshots valt niet op te maken of de overeenkomst getekend is (hetgeen [eiseres] betwist) en evenmin dat in de overeenkomst is afgesproken dat [bedrijf] € 135.000,- van de implementatievergoeding krijgt (hetgeen [eiseres] eveneens betwist). Evenmin valt eruit op te maken, zoals [eiseres] terecht signaleert, waaruit de werkzaamheden bestaan die [bedrijf] in het kader van het onderhoud en beheer moet verrichten. Op het verweer van [eiseres] dat [gedaagde] niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan door met [bedrijf] een vergoeding van € 30.600,- per jaar af te spreken voor beheer en onderhoud, heeft [gedaagde] ter zitting gereageerd met de opmerking dat zij op stel en sprong een andere leverancier moest vinden, maar heeft zij geen feiten aangevoerd waaruit blijkt dat het redelijkerwijs niet mogelijk is geweest om een lagere prijs af te spreken met [bedrijf] of om een andere leverancier te vinden. Op het verweer van [eiseres] dat er niet van mag worden uitgegaan dat de overeenkomst, als die tot stand zou zijn gekomen, zou hebben voorzien in een verdeelsleutel 70/30 van de licentievergoeding heeft [gedaagde] ter zitting niet gereageerd. Hetzelfde geldt voor het verweer dat er niet van mag worden uitgegaan dat de verplichting tot het leveren van beheer en onderhoud een looptijd van dertien jaar zou hebben gehad. Bij deze stand van het debat kan de rechtbank deze schadepost niet begroten.
5.43.
Om de tweede door [gedaagde] opgevoerde schadepost te berekenen, moet in elk geval komen vast te staan (A) welke kosten [gedaagde] heeft gemaakt in verband met de implementatie van het pakket met de module van [bedrijf] , en (B) welke kosten [gedaagde] na het verbreken van de samenwerking nog gemaakt zou hebben in verband met de implementatie van het pakket met de module van [eiseres] (en die zij heeft bespaard doordat geen overeenkomst met [eiseres] tot stand is gekomen). Ook over deze kwestie is tussen partijen nog geen volwaardig debat gevoerd in deze procedure. [gedaagde] heeft weliswaar een overzicht overgelegd van de uren die zij tot augustus 2024 heeft besteed aan de implementatie van het pakket met de module van [eiseres] , maar zij heeft geen overzicht overgelegd van de tijd en de kosten die zij heeft besteed aan implementatie van het pakket met de module van [bedrijf] . [eiseres] heeft daar dus ook niet op kunnen reageren. Evenmin is duidelijk geworden welke kosten [gedaagde] van 1 augustus 2023 tot aan de implementatie nog gemaakt zou hebben in verband met de implementatie van het pakket met de module van [eiseres] , indien een overeenkomst met [eiseres] tot stand zou zijn gekomen. De rechtbank kan daarom ook deze schadepost niet begroten.
5.44.
Omdat de rechtbank de schade van [gedaagde] niet kan begroten, terwijl aannemelijk is dat [gedaagde] schade heeft geleden, zal de rechtbank [eiseres] veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat (artikel 612 Rv).
in conventie en in reconventie
5.45.
Omdat in de procedures in conventie en in reconventie tezamen genomen elk van partijen deels in het gelijk wordt gesteld, zal de rechtbank de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder de eigen proceskosten, inclusief beslagkosten, moet dragen.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het bedrag van de factuur van [eiseres] van 31 juli 2024 met [factuurnummer] , ten bedrage van € 121.000,-, inclusief 21% btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 30 augustus 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 40,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
in reconventie
6.3.
veroordeelt [eiseres] tot vergoeding van de schade die [gedaagde] lijdt of heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [eiseres] als omschreven in 5.38, nader op te maken bij staat;
In conventie en reconventie
6.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten, inclusief beslagkosten, draagt.
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.
3366/2502//3310