ECLI:NL:RBROT:2025:12455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
10-087063-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor medeplegen van zware mishandeling en openlijke geweldpleging

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2009, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel. Wel is de verdachte veroordeeld voor medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 8 maart 2024 in Papendrecht, waar de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel hebben aanvaard door het slachtoffer meermalen tegen het hoofd te schoppen. De rechtbank heeft een jeugddetentie opgelegd van 139 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van €3.159,43, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10-087063-24
Datum uitspraak: 14 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 30 september 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 161 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan een contactverbod met het [slachtoffer] ;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Uit de letselverklaring en de getuigenverklaringen blijkt dat onder meer tegen het hoofd van de aangever is geschopt. Door zulk geweld te gebruiken tegen zo’n kwetsbaar deel van het lichaam, hebben de verdachte en zijn medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. De aangever weet zelf niet door wie hij is geschopt en geslagen en ook [getuige] verklaart dat hij niet weet wie de aangever heeft geslagen. Bovendien betreft het proces-verbaal van het opgevangen gesprek in de bus een verklaring van horen zeggen. Op basis daarvan kan niet worden bewezen dat de verdachte een van de personen is geweest die geweld heeft gebruikt tegen de aangever. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag bepleit, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel aan de aangever.
4.1.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat [aangever] op 8 maart 2024 in Papendrecht in de nabijheid van het Vondelpark door drie jongens is vastgepakt, meegetrokken, geslagen en meerdere malen tegen zijn hoofd is geschopt. Twee getuigen hebben gezien dat de verdachte één van deze drie jongens was. Dezelfde avond, ongeveer twee uur na het geweldsincident, is in de bus van Papendrecht naar Dordrecht een gesprek opgevangen tussen twee jongens die aan het opscheppen waren over een vechtpartij die net had plaatsgevonden. Eén van deze jongens zou [naam 1] genaamd zijn en op kickboksen/MMA zitten. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die avond inderdaad met [medeverdachte] in de genoemde bus zat en dat hij op MMA heeft gezeten. [medeverdachte] heeft tegenover de politie bekend dat hij geweld tegen de aangever heeft gepleegd. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte één van de drie jongens is geweest die de aangever hebben vastgepakt, meegetrokken, geslagen en onder meer tegen zijn hoofd hebben geschopt. Daarmee is de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen.
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden hoe het schoppen tegen het hoofd van de aangever strafrechtelijk gekwalificeerd moet worden. Onder feit 1 wordt de verdachte namelijk verweten dat hij zich met het schoppen/trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] samen met de medeverdachten heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling.
Uit het dossier en de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat hun opzet gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel dan wel zwaar lichamelijk letsel aan de aangever (vol opzet). De rechtbank neemt bij deze overweging mee dat door één van de verdachten is geroepen “kom wij moeten hem niet helemaal dood slaan”, waarop het geweld ook is gestopt. De vraag is vervolgens of de verdachte en zijn medeverdachten met hun handelen dan wel de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat de aangever zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en zij deze kans ook bewust hebben aanvaard (voorwaardelijk opzet).
De rechtbank is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels niet kan worden gesteld dat het geven van een of meerdere schoppen tegen het hoofd altijd, of in veel gevallen, leidt tot de dood van het slachtoffer. Onder bepaalde omstandigheden kan het schoppen tegen iemands hoofd echter wel de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van het schoppen, de plek op het hoofd waartegen is getrapt, het aantal schoppen op de kwetsbare delen van het hoofd, het soort schoenen dat de dader droeg tijdens het schoppen, alsmede de staat en de positie waarin het slachtoffer zich bevond.
Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank te weinig specifieke informatie op basis waarvan kan worden vastgesteld dat in dit geval een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Uit het dossier blijkt niet dat de geweldshandelingen van dusdanige kracht waren en op een zodanig kwetsbare plek van het hoofd, dat de kans aanmerkelijk was dat de aangever zodanig ernstig gewond zou raken dat hij daaraan zou komen te overlijden. Ook uit de letselbeschrijving kan geen dergelijk levensbedreigend risico worden afgeleid. De rechtbank acht daarom de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten met hun handelen hebben geprobeerd de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door tegen het hoofd van de aangever te schoppen hebben zij de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat ook één harde klap of trap tegen een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel als het hoofd al tot ernstig letsel kan leiden. Bovendien is het schoppen tegen het hoofd van de aangever naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte en zijn medeverdachten de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust hebben aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat zij die kans niet hebben aanvaard, is niet gebleken. De onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.1.4.
Conclusie
De onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op
of omstreeks8 maart 2024 te Papendrecht
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althanszwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal,in/op/tegen het gezicht en
/ofhet hoofd
en
/ofhet lichaam heeft geschopt en
/ofheeft getrapt (waardoor die [slachtoffer] op de
grond is gevallen en
/ofterwijl die [slachtoffer] op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op
of omstreeks8 maart 2024 te Papendrecht
openlijk, te weten,
in/op/aan/nabij
Winkelcentrum De Meent en/of De Veerwegen/ofHet Vondelpark,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor hetpubliek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon
te weten [slachtoffer] door
-
meermalen, althans eenmaal,de nek en
/ofde arm
en/of het lichaamvan die
[slachtoffer] (vast) te pakken en
/of-
(vervolgens
)(met kracht
)aan de arm
(en)en
/ofde nek
en/of het lichaamvan die
[slachtoffer] te trekken (zodat die [slachtoffer] met de verdachten mee zou lopen/bewegen)
en
/of- die [slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal,in/op/tegen het gezicht en
/ofhet hoofd
en
/ofhet lichaam te slaan en
/ofte stompen en
/of- die [slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal,in/op/tegen het gezicht en
/ofhet hoofd
en
/ofhet lichaam te schoppen en
/ofte trappen (waardoor die [slachtoffer] op de grond is
gevallen en
/ofterwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en
/of- die [slachtoffer] (daarbij/vervolgens) (dreigend) de woorden toe te voegen: “wat zeg je
over [naam 2] , wat doe je tegen [naam 2] ” en
/of“wat zeg je over mijn tante, zeg nog
een keer dan” en
/of“kom kom wij moeten hem niet helemaal dood slaan”
, althanswoorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van:
1 impliciet subsidiair.
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op veertienjarige leeftijd samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Het [slachtoffer] is door de verdachte en zijn medeverdachten vastgepakt, geslagen en onderuit getrapt. Vervolgens is het slachtoffer meerdere malen tegen zijn hoofd geschopt. Door zijn handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat de slachtoffers van dergelijk geweld nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is overkomen, wat ook blijkt uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding. Bovendien maken feiten als deze een grove inbreuk op de rechtsorde en werken zij in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid in de hand, vooral omdat de feiten op de openbare weg plaatsvonden. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage en verklaring van deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 september 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het dynamisch risicoprofiel is laag. Het belangrijkste voor de verdachte is dat hij een veilige en stabiele woonplek krijgt. Omdat het nog niet zeker is of hij bij zijn moeder kan wonen, omdat hij eerder uit huis is geplaatst, is het belangrijk om goed te onderzoeken wat de beste woonvorm voor hem is. Tot die tijd is het belangrijk dat de verdachte zoveel mogelijk structuur, rust en begeleiding krijgt. Dat betekent dat hij zo goed mogelijk naar school gaat en zijn dag indeelt. Ook moet hij blijven werken aan zijn sociale vaardigheden en leren omgaan met zijn gevoelens.
De Raad adviseert om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan de duur van het voorarrest, en een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit. De Raad heeft, in overleg met de jeugdreclassering, besloten dat een verlenging van de begeleiding van de jeugdreclassering op dit moment niet noodzakelijk is. De verdachte is al bekend binnen het kader van de jeugdbescherming en wordt daar voldoende ondersteund. De Raad is van oordeel dat deze begeleiding binnen het bestaande civiele kader toereikend is, en dat inzet van het strafrechtelijk kader via jeugdreclassering op dit moment geen meerwaarde biedt.
Ter zitting heeft M. Doense namens de jeugdreclasseringnaar voren gebracht dat de verdachte zich de afgelopen periode begeleidbaar heeft opgesteld en zich aan de regels van Multipluszorg (hierna: MPZ) heeft gehouden. De Raad moet nog toetsen of de uithuisplaatsing van de verdachte bij MPZ beëindigd kan worden. De jeugdreclassering sluit zich aan bij het advies van de Raad dat begeleiding van de jeugdreclassering niet langer noodzakelijk is. Het civiele kader moet voldoende zijn.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank de poging tot doodslag niet bewezen acht. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop en de lange periode waarin de verdachte zich aan strenge schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden. Bij de berechting van een jeugdstrafzaak is het uitgangspunt dat eindvonnis wordt gewezen binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen op 11 maart 2024, toen de verdachte in verzekering werd gesteld. Nu 19 maanden na aanvang van deze termijn eindvonnis wordt gewezen, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden met drie maanden overschreden. Dit leidt tot strafvermindering.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen, met de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit. Het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde straf is gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het voorwaardelijk strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. Voor deze inperking van de bewegingsvrijheid van de verdachte bestaat onvoldoende aanleiding gelet op het verstrijken van de tijd. Bovendien heeft de verdachte zich al langere tijd aan een contactverbod gehouden en zijn er geen aanwijzingen dat hij het slachtoffer heeft benaderd of zich belastend jegens hem heeft gedragen of zal gaan gedragen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij] , bijgestaan door mr. R.L.I. Jansen, ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 286,12 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering toe te wijzen, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde kosten ter vaststelling van de medische schade, omdat een ieder - volgens de rijksoverheid en de richtlijnen van de KNMG - recht heeft op een gratis kopie van zijn medisch dossier. Daarnaast heeft de verdediging verzocht de gevorderde immateriële schade op basis van de Rotterdamse schaal te matigen naar een bedrag van maximaal € 2.645,-.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde kosten voor de kleding en de reis- en parkeerkosten door de verdediging niet zijn weersproken, zal dat deel van de vordering worden toegewezen.
De gevorderde kosten ter vaststelling van de medische schade zijn onvoldoende onderbouwd en nader onderzoek hiernaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare zaken is toegekend zal die schade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte de strafbare feiten, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 maart 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.159,43, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
139 (honderdnegenendertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
120 (honderdtwintig) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van hierna te melden voorwaarde;
stelt de
proeftijdvast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van
€ 3.159,43 (zegge: drieduizendhonderdnegenenvijftig euro en drieënveertig eurocent), bestaande uit
€ 159,43 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte, hoofdelijk samen met zijn mededaders,
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de [benadeelde partij] te betalen
€ 3.159,43(hoofdsom,
zegge:
drieduizendhonderdnegenenvijftig euro en drieënveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Riege, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.C.M. Persoon en D.G.J. Roset, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2025.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 8 maart 2024 te Papendrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd
en/of het lichaam heeft geschopt en/of heeft getrapt (waardoor die [slachtoffer] op de
grond is gevallen en/of terwijl die [slachtoffer] op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 8 maart 2024 te Papendrecht
openlijk, te weten, in/op/aan/nabij Winkelcentrum De Meent en/of De Veerweg
en/of Het Vondelpark, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het
publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon
te weten [slachtoffer] door
- meermalen, althans eenmaal, de nek en/of de arm en/of het lichaam van die
[slachtoffer] (vast) te pakken en/of
- (vervolgens) (met kracht) aan de arm(en) en/of de nek en/of het lichaam van die
[slachtoffer] te trekken (zodat die [slachtoffer] met de verdachten mee zou lopen/bewegen)
en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd
en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd
en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen (waardoor die [slachtoffer] op de grond is
gevallen en/of terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of
- die [slachtoffer] (daarbij/vervolgens) (dreigend) de woorden toe te voegen: “wat zeg je
over [naam 2] , wat doe je tegen [naam 2] ” en/of “wat zeg je over mijn tante, zeg nog
een keer dan” en/of “kom kom wij moeten hem niet helemaal dood slaan”, althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.