ECLI:NL:RBROT:2025:12461

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/7109
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking ziektewetuitkering na niet verschijnen op spreekuur bedrijfsarts

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens ziektewetuitkering door het UWV was ingetrokken. De intrekking vond plaats omdat verzoeker niet op het spreekuur van de bedrijfsarts was verschenen, ondanks twee uitnodigingen. Verzoeker betwistte de ontvangst van deze uitnodigingen en stelde dat hij niet gebeld was door de praktijkondersteuner. De voorzieningenrechter oordeelde dat het UWV niet voldoende bewijs had geleverd dat verzoeker op de hoogte was van de uitnodigingen en dat hij daadwerkelijk gebeld was. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat verzoeker verwijtbaar had gehandeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van het UWV geschorst, waardoor verzoeker vanaf 12 september 2025 weer recht heeft op zijn ziektewetuitkering. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/7109
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 oktober 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker, en zijn bewindvoerder

[verzoekster], uit [plaats 2] , verzoekster,
(gemachtigde: mr. E. Kattestaart),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)

(gemachtigde: mr. J. Schuller-Middelkoop).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam uitzendbureau] . uit [plaats 3] (de ex-werkgever).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking van zijn ziektewetuitkering.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 augustus 2025 heeft het UWV de ziektewetuitkering van verzoeker ingetrokken met ingang van 14 juli 2025. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, [persoon A] namens de bewindvoerder en de gemachtigde van het UWV.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoeker ontving sinds 21 oktober 2024 een uitkering op grond van de Ziektewet. Op 3 juni 2025 is verzoeker namens zijn werkgever (eigenrisicodrager) door Health@work uitgenodigd voor een telefonisch spreekuur van de praktijkondersteuner van de bedrijfsarts. Verzoeker heeft aan deze uitnodiging geen gehoor gegeven. Op 18 juli 2025 is verzoeker opnieuw uitgenodigd voor een telefonisch spreekuur bij de praktijkondersteuner op 22 juli 2025. Ook op deze uitnodiging heeft verzoeker niet gereageerd. In de uitnodigingsbrieven is vermeld dat verzoeker op de spreekuurdata op het genoemde mobiele nummer zal worden gebeld. Verzoeker is tevens gewezen op de verplichtingen die aan de ziektewetuitkering zijn verbonden en de consequenties voor de uitkering bij het niet nakomen daarvan. Met het e-mailbericht van 5 augustus 2025 is verzoeker in kennis gesteld van de beëindiging van zijn uitkering.
Waar gaat deze zaak om?
3. Met het bestreden besluit heeft het UWV de ziektewetuitkering van verzoeker met ingang van 14 juli 2025 ingetrokken omdat verzoeker tot tweemaal toe niet op het telefonisch spreekuur van de praktijkondersteuner is verschenen en ook niet heeft gereageerd. Het UWV heeft daarom onvoldoende gegevens om vast te stellen of verzoeker arbeidsongeschikt is. In aanvulling hierop heeft het UWV op de zitting meegedeeld dat de uitkering tot 10 augustus 2025 is doorbetaald.
4. Verzoeker is het met dit besluit niet eens en wil met zijn verzoek bereiken dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat hem vanaf 14 augustus 2025 weer ziektegeld wordt uitbetaald, tot zes weken na de datum van bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Verzoeker voert daartoe aan dat de gemiste spreekuren hem niet kunnen worden verweten. Hij heeft de uitnodigingen naar eigen zeggen niet per post en ook niet per e-mail ontvangen. Verder betwist verzoeker dat hij op 14 juli en 22 juli 2025 door de praktijkondersteuner is gebeld. Hij heeft althans (aantoonbaar) geen gemiste oproepen ontvangen. Daarmee ontbreekt volgens verzoeker een deugdelijke grond om de uitkering te beëindigen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
5. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het in deze zaak in beginsel gaat om het woord van verzoeker tegenover dat van het UWV. Een besluit tot intrekking van een uitkering is echter een belastend besluit. Dat betekent dat de voorzieningenrechter met zekerheid moet kunnen vaststellen dat verzoeker tot tweemaal toe verwijtbaar niet op het telefonisch spreekuur met de praktijkondersteuner is verschenen. Daarvoor moet de voorzieningenrechter kunnen vaststellen of verzoeker wist van de uitnodigingen en of hij vervolgens daadwerkelijk is gebeld. De bewijslast hiervoor rust volgens vaste rechtspraak op het UWV.
7. Volgens het UWV zijn de uitnodigingen op 3 juni en 18 juli 2025 zowel per post als per e-mailbericht naar verzoeker verzonden. Verzoeker wist dus, of had kunnen weten, dat hij op 14 juli en 22 juli 2025 voor een telefonisch spreekuur zou worden gebeld, aldus het UWV. De voorzieningenrechter stelt vast dat de uitnodigingsbrieven per post naar het adres van verzoekers vriendin in Almere zijn verzonden en niet naar het brp-adres van verzoeker in Vlaardingen. Het is dus niet uitgesloten dat verzoeker deze niet heeft gezien. De voorzieningenrechter kan verder niet vaststellen of verzoeker de brieven ook per e-mail heeft ontvangen. Weliswaar staat het e-mailadres van verzoeker bovenaan de brieven vermeld, maar dit toont nog niet aan dat de brieven ook daadwerkelijk per e-mail aan verzoeker zijn verzonden, aangezien een bewijs van verzending ontbreekt.
8. Verzoeker betwist ook door de praktijkondersteuner te zijn gebeld. Ter onderbouwing daarvan heeft hij zijn belhistorie over de periode van 13 juli tot en met 23 juli 2025 overgelegd. Daarop is inderdaad niet te zien dat verzoeker op 14 juli en 22 juli 2025 is gebeld. Het UWV heeft op de zitting de mogelijkheid geopperd dat verzoeker de oproepen heeft kunnen deleten. Hoewel de voorzieningenrechter die mogelijkheid niet bij voorbaat uitsluit, kan hij niet met zekerheid vaststellen dat verzoeker dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. De screenprint van het belmoment met verzoeker op 5 augustus 2025, die het UWV met de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, toont niet aan dat verzoeker daadwerkelijk op 14 juli en 22 juli 2025 (door de praktijkondersteuner) is gebeld.
9. Uit het voorgaande volgt dat het UWV vooralsnog niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Omdat daarmee niet op voorhand kan worden vastgesteld dat verzoeker de gespreksuitnodigingen van 3 juni en 18 juli 2025 heeft ontvangen en evenmin kan worden vastgesteld dat verzoeker op 14 juli en 22 juli 2025 is gebeld, zal de voorzieningenrechter verzoeker het voordeel van de twijfel geven en de hiernavolgende voorlopige voorziening treffen.
Conclusie en gevolgen
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit van 12 augustus 2025 wordt geschorst. Verzoeker heeft niet onverwijld, maar eerst op 12 september 2025 om een voorlopige voorziening gevraagd. De voorzieningenrechter zal het besluit daarom schorsen met ingang van 12 september 2025. Dat betekent dat de ziektewetuitkering vanaf die datum weer aan verzoeker zal worden uitbetaald. Overigens is voor 8 oktober 2025 alsnog een gesprek gepland met de praktijkondersteuner van de bedrijfsarts, zodat in het besluit op bezwaar (tevens) een inhoudelijke beslissing kan worden genomen over de vraag of het recht van verzoeker op de uitkering blijft bestaan of wordt beëindigd.
10.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het UWV het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 12 augustus 2025 en bepaalt dat verzoeker met ingang van 12 september 2025 (datum verzoekschrift) weer een ziektewetuitkering zal ontvangen, tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 53,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025 door mr. V. van Dorst, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze mondelinge uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.