In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens ziektewetuitkering door het UWV was ingetrokken. De intrekking vond plaats omdat verzoeker niet op het spreekuur van de bedrijfsarts was verschenen, ondanks twee uitnodigingen. Verzoeker betwistte de ontvangst van deze uitnodigingen en stelde dat hij niet gebeld was door de praktijkondersteuner. De voorzieningenrechter oordeelde dat het UWV niet voldoende bewijs had geleverd dat verzoeker op de hoogte was van de uitnodigingen en dat hij daadwerkelijk gebeld was. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat verzoeker verwijtbaar had gehandeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van het UWV geschorst, waardoor verzoeker vanaf 12 september 2025 weer recht heeft op zijn ziektewetuitkering. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker.