ECLI:NL:RBROT:2025:12477

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/695434/HA ZA/25-209
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg garantiebepaling en stelplicht in civiele procedure over nabetalingsverplichting

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, staat de uitleg van een garantiebepaling centraal. De eisende partij, [eisende partij] B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, [gedaagde partij] B.V., met betrekking tot een nabetalingsverplichting die voortvloeit uit een overnameovereenkomst. De overname vond plaats op 24 januari 2024, waarbij [bedrijf 1] B.V. de staalactiviteiten van [eisende partij] overnam. De overeenkomst bevatte een garantiebepaling die door [eisende partij] werd ingeroepen omdat [bedrijf 1] de nabetalingen niet nakwam. De rechtbank oordeelt dat [eisende partij] niet voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om haar uitleg van de garantiebepaling te onderbouwen. De rechtbank wijst de vorderingen van [eisende partij] af, omdat de stelplicht en bewijslast bij haar lagen en zij hierin niet is geslaagd. De rechtbank concludeert dat de garantie niet de nabetalingsverplichting omvatte, omdat deze niet opeisbaar was op de overnamedatum. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/695434 / HA ZA 25-209
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
[eisende partij] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
advocaat: mr. O.E. de Witt Wijnen,
tegen
[gedaagde partij] B.V.,
te [plaats 2] , [gemeente] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. W. Mollema.
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ), een zustervennootschap van [gedaagde partij] , heeft bij overeenkomst van 24 januari 2021 de staalactiviteiten van [eisende partij] overgenomen. De betalingsverplichting van [bedrijf 1] bestond uit op de overnamedatum te betalen bedragen voor de voorraad en de activa en uit een nabetaling van € 10.000,00 per maand na facturatie gedurende 24 maanden (hierna ook: de nabetalingsverplichting). [gedaagde partij] heeft de betreffende overeenkomst mede ondertekend “
ter garantie van de verplichtingen van [ [bedrijf 1] ] op Overname Datum”(hierna ook: de garantie). [eisende partij] heeft de garantie ingeroepen, omdat [bedrijf 1] de nabetalingen niet voldoet. Tussen partijen is in geschil of de garantie ook ziet op de nabetalingsverplichtingen nu die op de overnamedatum nog niet opeisbaar waren. Volgens [eisende partij] is dat wel het geval. Volgens [gedaagde partij] niet.
1.2.
In dit vonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat de door [eisende partij] voorgestane uitleg van de garantie in rechte niet vaststaat, omdat [eisende partij] tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagde partij] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit haar uitleg van de garantiebepaling kan worden afgeleid. [eisende partij] komt niet voor bewijslevering in aanmerking en de rechtbank wijst de vorderingen van [eisende partij] af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 februari 2025, met producties 1 tot en met 16,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6,
- de brieven van de rechtbank van 2 juni 2025, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling,
- de e-mail van de rechtbank van 23 juli 2025 met een zittingsagenda,
- de akte overlegging productie van [eisende partij] , met productie 17,
- de mondelinge behandeling op 8 september 2025 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van [eisende partij] en [gedaagde partij] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eisende partij] dreef via haar dochtervennootschappen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. een onderneming op het gebied van in- en verkoop van stalen profielen en de bewerking en opslag daarvan. De heer [bestuurder 1] (hierna: [bestuurder 1] ) is middellijk bestuurder van [eisende partij] .
3.2.
[gedaagde partij] drijft een onderneming op het gebied van het handelen in en
bewerken van staal. De heer [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2] ) is middellijk bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde partij] .
3.3.
Eind 2023 zijn [bestuurder 1] en [bestuurder 2] met elkaar in gesprek geraakt over het overnemen van de staalactiviteiten van [eisende partij] . [gedaagde partij] werd daarbij bijgestaan door de heer [adviseur] (hierna: [adviseur] ), een adviseur op het gebied van bedrijfsovernames.
3.4.
Op 18 december 2023 heeft [bestuurder 1] een conceptovereenkomst opgesteld en aan [bestuurder 2] gestuurd. In dit concept zijn van de zijde van [gedaagde partij] als partij vermeld [gedaagde partij] en/of een door haar te benoemen meester.
3.5.
[bestuurder 2] heeft wijzigingen in het concept aangebracht en het concept op 22 december 2023 teruggestuurd naar [bestuurder 1] .
3.6.
Vervolgens heeft [bestuurder 1] weer wijzigingen in het onder 3.5 vermelde concept aangebracht en het gewijzigde concept op 4 januari 2024 aan [bestuurder 2] gestuurd. Het concept van 4 januari 2024 luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Partijen - [gedaagde partij] (…)
- [bedrijf 2] B.V. (“Meester”)
(…)
Overig (…)
-
[gedaagde partij] garandeert nakoming van de verplichtingen van Meester
3.7.
[bestuurder 2] heeft daarop het concept van 4 januari 2024 gewijzigd en het gewijzigde concept op 5 januari 2024 aan [bestuurder 1] gestuurd. In dit gewijzigde concept heeft [bestuurder 2] [gedaagde partij] als partij verwijderd en heeft hij de zin
“ [gedaagde partij] garandeert nakoming van de verplichtingen van Meester”verwijderd.
3.8.
Bij e-mail van 15 januari 2024 heeft [bestuurder 1] een gewijzigd concept gestuurd aan [bestuurder 2] . Deze e-mail luidt voor zover hier van belang:
“(…)
2. Boetebeding eruit gehaald. Dit leek me de simpelste oplossing omdat een boetebeding voor een verder lege Meester heeft geen zijn. Weet dat we hier een klein risico mee nemen tussen tekenen en de feitelijke transactie, maar vertrouw je inmiddels ruim voldoende.
3. Eerste voorstel nabetaling huurcontract: 24 betalingen van 10k per maandag
(…)
We spreken elkaar morgen 9:00 via teams.
(…)”.
3.9.
Bij e-mail van 19 januari 2024 heeft [bestuurder 1] aan [bestuurder 2] een gewijzigd concept gestuurd. Dit concept luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Partijen - [bedrijf 2] B.V. (“hierna Meester”)
(…)
(…)
Aldus overeengekomen
[bedrijf 2] B.V. [gedaagde partij] B.V.
Ter garantie van de verplichtingen van Meester op Overname datum
(…)”.
3.10.
De onder 3.3 tot en met 3.9 bedoelde onderhandelingen hebben geleid tot een op 24 januari 2024 ondertekende overeenkomst getiteld ‘Overdracht Staal activiteiten’, waarbij [eisende partij] , [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. bepaalde activa en passiva hebben verkocht aan [bedrijf 1] . Deze overeenkomst (hierna: de overnameovereenkomst) luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Partijen - [bedrijf 1] B.V. (“hierna Meester”) (…)
(…)
Overname Datum 1 februari 2024
Pand (…)
Personeel (…)
Voorraad - Meester zal de voorraad van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] overnemen voor de boekwaarde per Overname Datum (…)
(…)
- Meester zal boekwaardes zonder BTW betalen op Overname Datum
Machines en andere activa (…)
Meester zal de koopsom voor de materiële en immateriële activa (…) betalen op Overname Datum
Debiteuren/Crediteuren (…)
Nabetaling - Meester zal [eisende partij] een vergoeding betalen na voorafgaande facturering van € 10.000 per maand te vermeerderen met BTW voor overname van het huurcontract, voor een periode van 24 maanden.
Onbezwaard (…)
Overig (…)
- Partijen geven elkaar geen garanties, met uitzondering van de garanties die genoemd zijn in dit stuk.
Bindend (…)
Rechtskeuze (…)
Aldus overeengekomen
[bedrijf 1] B.V. [gedaagde partij] B.V.
Ter garantie van de verplichtingen van Meester op Overname Datum
(…)”.
3.11.
[eisende partij] heeft in de periode van 1 februari 2024 tot en met 1 juli 2024 zes facturen voor een bedrag van ieder € 10.000,00 (exclusief btw) gestuurd voor de in de overnameovereenkomst vermelde nabetalingen. [bedrijf 1] heeft twee van deze facturen voldaan.
3.12.
Bij vonnis van 10 juli 2024 is [bedrijf 1] op eigen aangifte door de rechtbank
Gelderland in staat van faillissement verklaard.
3.13.
[eisende partij] heeft bij de curator van [bedrijf 1] een vordering ingediend met betrekking tot de nabetaling. De curator heeft deze vordering voorlopig erkend en aan [eisende partij] meegedeeld dat naar verwachting in het faillissement geen uitkering aan de concurrentie schuldeisers zal kunnen worden gedaan.

4.Het geschil

4.1.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar voorraad, [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 284.413,88 en de wettelijke handelsrente vanaf 20 februari 2025 tot aan de dag waarop de vordering volledig zal zijn voldaan en tot betaling van de volledige proceskosten (waaronder in ieder geval € 2.500,00 aan advocaatkosten), althans de forfaitaire proceskosten, het totaal van deze kosten eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
De conclusie van [gedaagde partij] strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eisende partij] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[eisende partij] baseert haar vordering op nakoming van de door [gedaagde partij] in de overnameovereenkomst gegeven garantie voor nakoming van de verplichtingen van [bedrijf 1] . Door het faillissement van [bedrijf 1] is nakoming van de nabetalingsverplichting blijvend onmogelijk geworden. De garantie strekt tot alle verplichtingen van [bedrijf 1] uit de overnameovereenkomst en is niet beperkt tot de betalingsverplichtingen die op de overnamedatum opeisbaar waren. De nabetalingsverplichting bestond reeds op de overnamedatum en valt dus onder de garantie. [eisende partij] had deze garantie van [gedaagde partij] bedongen, omdat [bedrijf 1] een lege vennootschap was, aldus [eisende partij] .
5.2.
[gedaagde partij] betwist dat de nabetalingsverplichting onder de garantie valt. De garantie was alleen bedoeld voor de bedragen die [bedrijf 1] op overnamedatum moest betalen. De nabetalingsverplichting bestond weliswaar op de overnamedatum, maar deze behoefde op dat moment nog niet betaald te worden.
Uitlegmaatstaf
5.3.
Nu partijen de garantie verschillend interpreteren, moet de rechtbank de overnameovereenkomst op dit punt uitleggen. Bij die uitleg komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. Ook indien groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de tekst van de overeenkomst, bijvoorbeeld omdat – zoals in dit geval – sprake is van een commerciële overeenkomst tussen professioneel opererende partijen, kunnen de overige omstandigheden van het geval steeds meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Van beslissende betekenis zijn namelijk steeds alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
Stelplicht en bewijslast
5.4.
De stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de nabetalingsverplichting onder de garantie valt, rust op [eisende partij] (artikel 149 en 150 Rv). Zij beroept zich immers op het rechtsgevolg van de haar gestelde uitleg van de garantie, namelijk dat [gedaagde partij] verplicht is tot betaling van het bedrag dat [bedrijf 1] op grond van de nabetalingsverplihting aan [eisende partij] verschuldigd is. Nadere bewijslevering (bijvoorbeeld door middel van het horen van getuigen) is pas aan de orde, als [eisende partij] voldoende heeft gesteld . Hoever de stelplicht van [eisende partij] reikt, hangt af van het partijdebat. Hoe concreter en gedetailleerder [gedaagde partij] betwist dat de nabetalingsverplichting onder de garantie valt, hoe meer [eisende partij] deze stelling zal moeten onderbouwen.
Garantie
5.5.
De rechtbank kan niet vaststellen dat de door [gedaagde partij] afgegeven garantie ook de nabetalingsverplichting omvat. De door haar bepleite uitleg staat in rechte daarom niet vast. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank duidt de letterlijke tekst
“Ter garantie van de verplichtingen van Meester op Overname Datum”erop dat de nabetalingsverplichting ook onder de garantie valt. Naar [eisende partij] terecht stelt, bestond deze verplichting namelijk al op de in de overnameovereenkomst gedefinieerde overnamedatum (zie 3.10), maar was deze alleen nog niet opeisbaar. De nabetaling zou namelijk na facturatie in maandelijkse termijnen van € 10.000,00 gedurende 24 maanden worden betaald. De letterlijke tekst van de garantie stelt opeisbaarheid evenwel niet als voorwaarde voor het inroepen van de garantie.
5.7.
Zoals hiervoor al is overwogen is echter bij uitleg van hetgeen partijen zijn overeengekomen niet enkel de tekst van de betreffende bepaling bepalend (zie 5.3). In het kader van haar gemotiveerde betwisting heeft [gedaagde partij] omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de garantiebepaling in de overnameovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat de nabetalingsverplichting daar niet onder valt.
5.8.
[gedaagde partij] wijst daartoe allereerst op het concept van 4 januari 2024 (zie 3.6), waarin [bestuurder 1] had toegevoegd:
“ [gedaagde partij] garandeert nakoming van de verplichtingen van Meester”. Tussen partijen is niet in geschil dat deze garantie een algehele garantie betrof, dat wil zeggen dat zij zag op alle verplichtingen uit de overeenkomst voor [bedrijf 1] of zij nu al opeisbaar waren of nog niet. [bestuurder 2] heeft die garantie in de volgende conceptovereenkomst van 5 januari 2024 evenwel verwijderd (zie 3.7). Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij dat had geaan, omdat hij [gedaagde partij] geen algehele garantie wilde laten afgegeven. [gedaagde partij] voert verder aan dat de garantie zoals deze in de overnameovereenkomst staat (zie 3.10), in die overeenkomst is opgenomen naar aanleiding van een gesprek tussen partijen op 16 januari 2024. [eisende partij] heeft dat niet betwist. [bestuurder 2] heeft ter zitting toegelicht dat dat gesprek heeft plaatsgevonden via Teams en dat alleen [bestuurder 1] , [adviseur] en hijzelf daarbij aanwezig waren. [bestuurder 2] heeft verder verklaard dat [bestuurder 1] in dat gesprek heeft aangegeven dat hij risico liep, omdat [bedrijf 1] een lege vennootschap was en dat hij toen gevraagd heeft of [gedaagde partij] geen dekking kon geven voor de voorraad en de machines. [bestuurder 2] heeft toegelicht dat hij daarmee instemde, omdat de financiering voor de overname inmiddels rond was. Dit is ook verwerkt in de uiteindelijke overeenkomst van 24 januari 2024 (zie onder 3.10). De - beperktere - garantie die [gedaagde partij] wilde afgeven, zag alleen op bedragen die [bedrijf 1] op de overnamedatum moest betalen. Volgens [gedaagde partij] kan dat ook uit de tekst van de overnameovereenkomst worden afgeleid. Uit de tekst van de garantie blijkt dat [gedaagde partij] zich garant heeft gesteld voor de verplichtingen van [bedrijf 1]
“op Overname Datum”en uit de overnameovereenkomst volgt dat [bedrijf 1] op overnamedatum alleen de koopsom voor de voorraad en de koopsom voor de materiële en immateriële activa moest betalen (vgl. onder 3.10). De nabetalingsvergoeding was [bedrijf 1] in maandelijkse termijnen en pas na voorafgaande facturatie verschuldigd, aldus [gedaagde partij] . Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst [gedaagde partij] ook nog naar de schriftelijke verklaring van [adviseur] van 24 september 2024, waarin [adviseur] schrijft:
“(…) De verkoper wilde graag een garantie van [gedaagde partij] voor de koopsommen. U was bereid om [gedaagde partij] mee te laten tekenen daarvoor, omdat u wist dat de koopsommen wel betaald zouden worden door de koper. De financiering daarvoor was geregeld. Er is nooit over gesproken dat [gedaagde partij] voor meer mee zou tekenen. Dat was ook niet de bedoeling. Het is zo besproken dat [gedaagde partij] alleen maar mee zou tekenen voor de koopsommen. Oftewel wat er op het moment van levering betaald moest worden. Zo is het besproken tussen u, de heer [bestuurder 1] en mij (…)”.
5.9.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde partij] (zie 5.8) had het op de weg van [eisende partij] gelegen om nader te stellen en te onderbouwen dat de door [gedaagde partij] afgegeven garantie in de overnameovereenkomst ook de nabetalingsverplichting omvatte. Dat heeft [eisende partij] evenwel niet, althans onvoldoende gedaan. [bestuurder 1] heeft ter zitting toegelicht dat de garantie in het concept van 4 januari 2024 meeromvattend was, omdat daar ook aanspraken tegenover derden zoals personeel onder vielen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – echter niet het verschil tussen de algehele garantie in het concept van 4 januari 2024 en de uiteindelijke garantie worden afgeleid. De bepalingen over het personeel in de overnameovereenkomst zijn namelijk nagenoeg gelijkluidend aan die in het concept van 4 januari 2024. Ten aanzien van het gesprek op 16 januari 2024 heeft [eisende partij] ook geen nadere feiten of omstandigheden gesteld waaruit de door haar bepleitte uitleg kan worden afgeleid. [bestuurder 1] heeft ter zitting enkel aangegeven dat hij zich niet meer kan herinneren of het gesprek op 16 januari 2024 via Teams of fysiek heeft plaatsgevonden en of zijn [medewerker] daarbij aanwezig was. Dat is een onvoldoende betwisting van de namens [gedaagde partij] gegeven toelichting van de inhoud van dat gesprek (zie onder 5.8). Tot slot heeft [eisende partij] de verklaring van [adviseur] niet gemotiveerd betwist. [eisende partij] beschikte bovendien al in september 2024 over die verklaring. Destijds heeft haar advocaat die verklaring slechts in algemene bewoordingen betwist en in deze procedure heeft [eisende partij] volstaan met de enkele stelling dat de verklaring van [adviseur] niet juist is. Tegen de achtergrond van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde partij] is dat niet voldoende.
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat [eisende partij] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit in rechte kan worden afgeleid dat de door [gedaagde partij] afgegeven garantie ook de nabetalingsverplichting omvat. [eisende partij] heeft dus niet aan haar stelplicht voldaan. Om die reden wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Dit betekent dat de vorderingen van [eisende partij] Holding worden afgewezen.
Proceskosten
5.11.
[eisende partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde partij] worden begroot op:
- griffierecht € 6.861,00
- salaris advocaat € 5.428,00 (2 punten × tarief VI)
- nakosten
€ 178,00 [1]
Totaal € 12.467,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten van € 12.467,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eisende partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eisende partij] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.
[2083/3455]

Voetnoten

1.vermeerderd de verhoging zoals vermeld in de beslissing