ECLI:NL:RBROT:2025:12482

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/707347 / KG ZA 25-969
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding met vervangende zekerheid

Op 29 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam in een kort geding uitspraak gedaan over de opheffing van conservatoir beslag dat eerder was gelegd door gedaagden op het appartement van eiser. Eiser had verzocht om opheffing van het beslag, mits hij vervangende zekerheid zou stellen. De voorzieningenrechter, mr. P. de Bruin, heeft in de mondelinge uitspraak geoordeeld dat de voorgestelde depotovereenkomst voldoende zekerheid biedt voor de door gedaagden gelegde beslagen. Eiser had het appartement verkocht en wilde dat de notaris de verkoopopbrengst onder zich hield totdat er een definitieve uitspraak was gedaan. Gedaagden betwistten de voldoende zekerheid van de depotovereenkomst, maar de voorzieningenrechter verwierp dit bezwaar. De rechter oordeelde dat het beslag opgeheven kan worden zodra de notaris bevestigt dat het depotbedrag van € 294.473,60 onder zich is. Gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn begroot op € 1.616,00. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en have
Zaaknummer: C/10/707347 / KG ZA 25-969
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op grond van artikel 29a Rv van
29 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eiser,
advocaat: mr. P. van der Mersch,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. S. Kegreisz.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde c.s.] genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Aanwezig zijn mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter, en mr. L.A. Bosch, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
- [eiser] in persoon,
- mr. Van der Mersch,
- [gedaagde sub 1] , gedaagde sub 1,
- [gedaagde sub 2] , gedaagde sub 2,
- mr. Kegreisz.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de voorzieningenrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.De beoordeling

1.1.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 12 december 2024 op verzoek van [gedaagde c.s.] verlof verleend tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van [eiser] . De voorzieningenrechter heeft daarbij de vordering van [gedaagde c.s.] begroot op € 294.473,60.
1.2.
[gedaagde c.s.] hebben van het verlof gebruik gemaakt en hebben op 13 december 2024 conservatoir (derden)beslag gelegd:
- op het appartementsrecht aan [adres] , [postcode] [plaats] (kadastraal bekend [kadasternummer] ; hierna: het appartement), waarvan [eiser] voor de onverdeeld helft eigenaar is, en
- onder Rabobank op – kort gezegd – al hetgeen zij aan [eiser] verschuldigd is tot een bedrag van € 294.473,60.
1.3.
[eiser] en zijn voormalig partner hebben het appartement op 8 april 2025 verkocht. De levering is gepland op 30 september 2025 om 9.45 uur bij [notariskantoor] .
1.4.
[eiser] heeft [gedaagde c.s.] verzocht de beslagen op te heffen tegen het stellen van zekerheid, in die zin dat de notaris de verkoopopbrengst van het appartement onder zich houdt op grond van een depotovereenkomst waarin is bepaald wanneer om uitkering kan worden verzocht. [gedaagde c.s.] heeft geweigerd hieraan mee te werken.
1.5.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, opheffing van het beslag op het appartement en het beslag onder Rabobank, zodra [eiser] de definitieve depotovereenkomst rechtsgeldig zal hebben ondertekend en door de notaris zal zijn verklaard, dat hij ten behoeve van het depot een bedrag van € 294.473,60 onder zich heeft, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde c.s.] in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
1.6.
Het verweer van [gedaagde c.s.] strekt tot afwijzing van het gevorderde. Volgens hen biedt de depotovereenkomst onvoldoende zekerheid. Zij wijzen in dat kader op artikel 4 lid 2, artikel 4 lid 4 en artikel 4 lid 6 van de depotovereenkomst.
1.7.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 6:51 lid 2 BW moet de aangeboden zekerheid zodanig te zijn dat de vordering en zo daartoe gronden zijn de daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat [gedaagde c.s.] daarop zonder moeite verhaal zullen kunnen nemen.
1.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel van de voorgestelde depotovereenkomst voldoende vervangende zekerheid voor de door [gedaagde c.s.] gelegde beslagen vormt. Indien die depotovereenkomst tot stand komt, zal de notaris – kort gezegd – de verkoopopbrengst tot een bedrag van € 294.473,60 gaan houden en vervolgens uitkeren zodra bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde gerechtelijke uitspraak is beslist, dan wel die gerechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Dat betekent dat wanneer [gedaagde c.s.] een al dan niet gedeeltelijke toewijzende beslissing krijgen, zij zonder moeite verhaal kunnen nemen op het depot.
1.9.
[gedaagde c.s.] betwijfelen of het allemaal klopt. De voorzieningenrechter overweegt daarover dat het beslag pas wordt opgeheven, nadat de notaris heeft verklaard dat hij het depotbedrag, dat overeenkomt het de in beslagverlof begrote vordering, ook daadwerkelijk onder zich heeft.
1.10.
Als het betoog van [gedaagde c.s.] dat het depot hangende een eventueel hoger beroep in stand dient te blijven wordt gevolgd, dan zouden [gedaagde c.s.] in een betere positie komen te verkeren dan zij nu zijn. Het bezwaar tegen het moment van uitkering wordt daarom verworpen.
1.11.
Het bezwaar tegen de einddatum wordt ook verworpen. Ten eerste houdt die einddatum blijkbaar verband met de maximumduur dat de notaris bereid is het bedrag in depot te houden. Verder is moeilijk voorstelbaar dat de notaris een uitkering gaat doen die niet in overstemming is met de stand van de zaken van de procedure tussen partijen op dat moment. Voor zover op dat moment nog een bedrag in depot wordt gehouden, wat gelet op het hiervoor overwogene niet voor de hand ligt, zijn er alternatieven denkbaar.
1.12.
De kosten die de notaris op grond van artikel 4 lid 6 van de depotovereenkomst in mindering mag brengen op uit te keren bedragen, bedragen € 90,00 per maand, wat betekent dat deze over de looptijd van de depotovereenkomst maximaal € 2.160,00 bedragen. Nog afgezien van wat in 1.11 is overwogen, is dat gelet op het totale depotbedrag verwaarloosbaar, zodat toewijzing van de vordering daarop niet afstuit. De vordering wordt dan ook toegewezen.
1.13.
[gedaagde c.s.] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De voorzieningenrechter begroot de proceskosten van [eiser] op:
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)
- nakosten
€ 178,00 [1]
Totaal € 1.616,00
1.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter
2.1.
heft op het op 13 december 2024 ten laste van [eiser] gelegde beslag op het appartement en het beslag onder Rabobank, zodra [eiser] de definitieve depotovereenkomst rechtsgeldig zal hebben ondertekend en door de notaris zal zijn verklaard, dat hij ten behoeve van het depot een bedrag van € 294.473,60 onder zich heeft,
2.2.
veroordeelt [gedaagde c.s.] in de proceskosten van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde c.s.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde c.s.] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
2.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Nadat het vonnis is uitgesproken is de mondelinge behandeling gesloten.
Waarvan proces-verbaal,

Voetnoten

1.plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing