ECLI:NL:RBROT:2025:12529

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
11666209 CV EXPL 25-10083
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakomen van een vaststellingsovereenkomst inzake financiële afwikkeling van een arbeidsovereenkomst met betrekking tot achterstallig loon en wettelijke verhoging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. V.E. Breedveld, en een gedaagde, vertegenwoordigd door een persoon A. De eiser vorderde betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag, wettelijke verhoging, buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten. De eiser had van 1 juni 2024 tot 28 oktober 2024 gewerkt als onderhoudsmedewerker bij de gedaagde, die hem op staande voet had ontslagen. Na het ontslag hebben partijen geprobeerd om tot een minnelijke regeling te komen, maar de gedaagde heeft de vaststellingsovereenkomst niet ondertekend en heeft geen betalingen gedaan. De eiser vorderde in totaal € 3.682,80 bruto aan achterstallig loon en vakantietoeslag, alsook een wettelijke verhoging van € 1.841,40 bruto, en andere kosten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de gemaakte afspraken moest nakomen, ondanks het feit dat de vaststellingsovereenkomst niet was ondertekend. De rechter wees de vorderingen van de eiser toe, inclusief de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten, en legde de proceskosten bij de gedaagde neer. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11666209 CV EXPL 25-10083
datum uitspraak: 24 oktober 2025 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. V.E. Breedveld (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam),
tegen
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [persoon A] .
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende (proces)stukken:
  • de dagvaarding van 15 april 2025, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de mail van 5 juni 2025 van mevrouw [persoon A] met als bijlage een machtiging van haar aan de heer [persoon B] .
1.2.
Op 16 oktober 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken met [eiser] , bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Breedveld, en de heer [persoon B] namens [gedaagde] .
1.3.
De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bij vervroeging bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[gedaagde] moet aan [eiser] achterstallig loon, vakantietoeslag, wettelijke verhoging, buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten betalen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
[eiser] heeft op basis van een arbeidsovereenkomst als onderhoudsmedewerker gewerkt bij [gedaagde] van 1 juni 2024 tot en met 28 oktober 2024. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 2.970,00 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. [gedaagde] heeft [eiser] op staande voet ontslagen op 28 oktober 2024. [eiser] was het daar niet mee eens. Partijen zijn via hun (toenmalige) gemachtigden in overleg getreden over een minnelijke oplossing. De gemachtigde van [eiser] heeft vervolgens een vaststellingsovereenkomst opgesteld en aan de gemachtigde van [gedaagde] opgestuurd. De overeenkomst is echter niet ondertekend door [gedaagde] . [gedaagde] heeft niets betaald aan [eiser] .
Wat willen partijen?
2.3.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan hem te betalen € 2.970,00 bruto aan achterstallig loon, € 712,80 bruto aan vakantietoeslag, € 1.841,00 netto aan wettelijke verhoging, deze bedragen te verhogen met rente, € 493,28 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Volgens [eiser] hebben partijen overeenstemming bereikt over een minnelijke regeling in december 2024. Zij hebben volgens [eiser] afgesproken dat [gedaagde] het loon tot 1 december 2024 en 50% van de tot 1 december 2024 opgebouwde vakantietoeslag betaalt. Hij stelt dat [gedaagde] de gemaakte afspraak moet nakomen en dat [gedaagde] de rente en bijkomende (proces)kosten aan hem moet vergoeden omdat [gedaagde] ondanks aanmaningen van de kant van [eiser] nog steeds niet heeft betaald en een rechtszaak het enige middel is om nakoming van de afspraak te bewerkstelligen.
2.4.
[gedaagde] voert aan dat haar directeur/eigenaar mevrouw [persoon A] gezondheidsproblemen heeft gehad en drie maanden lang niet heeft kunnen werken. Zij is vanaf april 2025 weer beter en wilde toen de vaststellingsovereenkomst weer oppakken, maar zij kreeg daar geen ruimte meer voor van (de gemachtigde van) [eiser] en daarom ligt de zaak nu bij de rechter, aldus [gedaagde] .
[gedaagde] moet € 3.682,80 bruto aan achterstallig loon en vakantietoeslag betalen
2.5.
[gedaagde] moet aan [eiser] € 3.682,80 bruto aan achterstallig loon en vakantietoeslag betalen. Partijen hebben dat in december 2024 afgesproken in het mailverkeer tussen hun gemachtigden. Naar aanleiding van het voorstel dat de gemachtigde van [eiser] op
23 december 2024 per mail heeft gedaan, heeft de gemachtigde van [gedaagde] dezelfde dag nog per mail geantwoord
“cliënte is akkoord. Graag ontvangen wij de vso ter ondertekening”.
Daarmee is over de regeling tussen partijen overeenstemming bereikt en de omstandigheid dat de opgestelde vaststellingsovereenkomst niet door [gedaagde] ondertekend is, doet niet af aan de bereikte overeenstemming. [gedaagde] moet dan ook de gemaakte afspraak nakomen. Voornoemd bedrag bestaat uit € 2.970,00 bruto aan achterstallig loon tot 1 december 2024 en € 712,80 bruto zijnde 50% van de tot 1 december 2024 opgebouwde vakantietoeslag.
[gedaagde] moet € 1.841,40 bruto aan wettelijke verhoging betalen
2.6.
[gedaagde] moet ook € 1.841,40 bruto aan wettelijke verhoging betalen. Dat bedrag is 50% van het achterstallig loon en de vakantietoeslag. De wet bepaalt namelijk dat de werkgever een oplopende verhoging moet betalen over het loon als de werkgever dat niet op tijd betaalt (artikel 7:625 BW). Het maximale percentage van de oplopende verhoging is 50%. De kantonrechter kan dit percentage matigen als de omstandigheden daar aanleiding toe geven. In dit geval ziet de kantonrechter geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat nog niets is betaald omdat mevrouw [persoon A] gezondheidsproblemen heeft gehad. Dat is vervelend voor haar en voor [gedaagde] , maar dat is geen reden om tien maanden lang op geen enkele wijze uitvoering te geven aan de afspraak over het achterstallig loon en de vakantietoeslag. [eiser] heeft geen grondslag gesteld voor zijn vordering dat de wettelijke verhoging een
nettobedrag is. De wettelijke verhoging moet worden berekend over het bruto bedrag over het achterstallige loon inclusief de vakantietoeslag en is daarmee ook zelf een bruto bedrag, waarop de werkgever inhoudingen moet verrichten. De wettelijke verhoging wordt immers als belastbaar loon aangemerkt en is dus onderhevig aan loonheffing.
[gedaagde] moet tevens € 493,28 aan buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.7.
De gevorderde incassokosten zijn niet betwist en worden eveneens toegewezen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet rente betalen
2.8.
De rente wordt toegewezen zoals gevorderd, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat evenmin heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 148,04 aan dagvaardingskosten, € 257,00 aan griffierecht, € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal
€ 1.218,04. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis moet worden betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat vordert en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 3.682,80 bruto aan achterstallig loon en vakantietoeslag;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 1.841,40 bruto aan wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over het hiervoor onder 3.1. genoemde bedrag;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over de bedragen genoemd in 3.1 en 3.2 vanaf 25 december 2024 tot aan de dag dat alles is betaald;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 493,28 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.218,04;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
34286