ECLI:NL:RBROT:2025:12567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/707321 / KG ZA 25-966
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking van oorspronkelijke vordering in kort geding

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Kortgene, aanvankelijk gevorderd dat ProMedia Group Services B.V. onder druk van een dwangsom zou worden veroordeeld om zijn naam uit alle artikelen en commentaren op een door ProMedia geëxploiteerde website te verwijderen. ProMedia heeft deze vordering vlak voor de mondelinge behandeling ingewilligd, maar partijen konden geen overeenstemming bereiken over de proceskosten. Eiser heeft zijn vordering verminderd en vordert nu enkel nog een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat ProMedia de proceskosten van eiser moet vergoeden, omdat ProMedia in het ongelijk was gesteld als de oorspronkelijke vordering was gehandhaafd.

De procedure begon met een dagvaarding op 2 oktober 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 10 oktober 2025. Eiser heeft betoogd dat hij veel nadeel ondervindt van de publicatie van zijn naam in verband met het faillissement van zijn onderneming in 2011, wat zijn kansen op het verkrijgen van financiering voor een nieuwe onderneming belemmert. ProMedia heeft aangevoerd dat de artikelen over het faillissement nog steeds nieuwswaarde hebben, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van eiser bij verwijdering van zijn naam zwaarder weegt dan het belang van ProMedia bij handhaving daarvan.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten van eiser begroot op € 1.371,92 en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. ProMedia moet deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving betalen, anders komen er extra kosten bij.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer / rolnummer: C/10/707321 / KG ZA 25-966
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Kortgene,
eiser,
advocaat: mr. M.G.A. Berk,
tegen
PROMEDIA GROUP SERVICES B.V.,
statutaire vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. A.T.G. Peters.
Partijen worden hierna [eiser] en ProMedia genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] vorderde in deze zaak aanvankelijk om ProMedia onder druk van een dwangsom te veroordelen om de naam van [eiser] uit alle artikelen en commentaren op een door ProMedia geëxploiteerde website te verwijderen en verwijderd te houden. ProMedia heeft vlak de mondelinge behandeling in deze zaak aan die vordering voldaan. Partijen hebben vervolgens geen overeenstemming kunnen bereiken over de vraag of ProMedia de proceskosten van [eiser] moet vergoeden. Daarom heeft [eiser] zijn vordering verminderd en vordert hij nu nog slechts een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter wijst die vordering toe. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 oktober 2025, met bijlagen 1 tot en met 29;
  • de akte vermindering van eis;
  • bijlage 1 van ProMedia;
  • de mondelinge behandeling op 10 oktober 2025;
  • de pleitaantekeningen van mr. Berk;
  • de pleitnota van mr. Peters.

3.De beoordeling

3.1.
Voor het antwoord op de vraag of ProMedia de proceskosten van [eiser] moet vergoeden, moet worden beoordeeld of de oorspronkelijke vordering van [eiser] om zijn naam uit alle artikelen en commentaren op een door ProMedia geëxploiteerde website te verwijderen en verwijderd te houden al dan niet toewijsbaar was geweest. ProMedia stelt zich namelijk op het standpunt dat zij onverplicht aan de vordering van [eiser] heeft voldaan, zodat ProMedia niet zondermeer is te beschouwen als de in het ongelijk gestelde c.q. te stellen partij. Over de toewijsbaarheid van de oorspronkelijke vordering van [eiser] overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.2.
[eiser] is enig aandeelhouder en bestuurder geweest van een onderneming die opleidingen tot rijinstructeur verzorgde. Deze onderneming is in april 2011 failliet verklaard. Over dat faillissement is op verschillende websites gepubliceerd, waaronder op een website die door ProMedia wordt geëxploiteerd. Op die website zijn meerdere artikelen over de failliete onderneming van [eiser] gepubliceerd, zowel in algemene zin als specifiek over het faillissement. In al die artikelen wordt [eiser] met zijn volledige naam genoemd. [eiser] wil nu een nieuwe onderneming starten en daar heeft hij externe financiering voor nodig. Hoewel ProMedia de naam van [eiser] naar aanleiding van een eerdere kort gedingaanvraag al uit de artikelen op haar website over de failliete onderneming van [eiser] heeft verwijderd, stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij nog steeds moeite heeft om de benodigde financiering rond te krijgen vanwege het voorkomen van zijn naam in algemene artikelen over de failliete onderneming van [eiser] op de door ProMedia geëxploiteerde website.
3.3.
De vraag of ProMedia de naam van [eiser] uit alle artikelen en commentaren op de door haar geëxploiteerde website had moeten verwijderen en verwijderd had moeten houden, moet worden beantwoord op grond van een belangenafweging. Het gaat daarbij enerzijds om het recht van [eiser] op respect voor zijn privéleven (artikel 8 EVRM) en anderzijds om de vrijheid van meningsuiting c.q. persvrijheid van ProMedia (artikel 10 EVRM).
3.4.
[eiser] stelt ten aanzien van zijn belang bij verwijdering van zijn naam uit de artikelen en commentaren op de door ProMedia geëxploiteerde website het volgende. [eiser] heeft aantoonbaar veel nadeel ondervonden van de berichtgeving over het faillissement uit 2011. Hoewel zijn naam inmiddels uit de artikelen over het faillissement van de door ProMedia geëxploiteerde website is verwijderd, wordt zijn naam op die website nog steeds genoemd in ten minste een viertal artikelen over de failliete onderneming. Uit een derde afwijzing van een financier blijkt dat partijen die zoeken op de naam [eiser], via deze niet aan het faillissement gerelateerde berichten eenvoudig op de (geanonimiseerde) pagina’s over het faillissement van de onderneming van [eiser] uitkomen. Hierdoor is het voor [eiser] nog steeds nagenoeg onmogelijk om een bedrijfsfinanciering te verkrijgen, waardoor zijn mogelijkheden om te ondernemen ernstig zijn beperkt, zo niet geheel onmogelijk zijn. Hij wordt daarmee niet alleen beperkt in het vergaren van een inkomen voor zichzelf en zijn gezin, maar het wordt voor hem bovendien zeer moeilijk om aan pensioenopbouw te werken. [eiser] wordt daarnaast ook geschaad in zijn privéleven. [eiser] heeft in mei 2025 zijn toenmalige koopwoning verkocht om geld vrij te maken voor de aankoop van de caravanstalling en de woning op het naastgelegen perceel. Deze woning is al geleverd en [eiser] woont nu deels in een vakantiewoning in Zeeland en deels bij zijn moeder in Breda. Het gezin van [eiser] en zijn vriendin bestaat uit vijf kinderen. Als [eiser] de financiering niet tijdig rond krijgt, betekent dit dat de onwenselijke situatie waarin de kinderen niet samen kunnen opgroeien, voortduurt.
3.5.
ProMedia stelt ten aanzien van haar belang bij handhaving van de naam van [eiser] in de artikelen en commentaren op de door haar geëxploiteerde website het volgende. Hoewel het faillissement van de onderneming van [eiser] inmiddels ruim veertien jaar geleden plaatsvond, hebben de artikelen over dat faillissement en de failliete onderneming nog steeds nieuwswaarde. Daarvoor is relevant dat de door ProMedia geëxploiteerde website bericht over nieuws in de rijschoolbranche en dat het faillissement van de onderneming van [eiser] veel gedupeerden kent.
3.6.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De door ProMedia geëxploiteerde website bevat nieuwsartikelen over rijopleidingen, rijscholen en dergelijke. Aan ProMedia kan worden toegegeven dat nieuwsartikelen over een failliete onderneming die opleidingen tot rijinstructeur verzorgde, met als gevolg een groot aantal gedupeerden, voor een dergelijke website vanzelfsprekend nieuwswaardig zijn. Ook algemene nieuwsartikelen over dat soort ondernemingen hebben voor een dergelijke website nieuwswaarde. Echter, gelet op het feit dat het faillissement van de onderneming van [eiser] inmiddels ruim veertien jaar geleden plaatsvond, is die nieuwswaarde nu aanzienlijk lager dan toen het faillissement nog “vers” was. Daar komt bij dat [eiser] niet vordert om ProMedia te veroordelen alle nieuwsartikelen over zijn failliete onderneming te verwijderen, maar slechts om zijn volledige naam uit die artikelen en commentaren te verwijderen c.q. anonimiseren. Verder heeft ProMedia niet weersproken dat [eiser] door het voorkomen van zijn naam in de artikelen en commentaren op de door ProMedia geëxploiteerde website wordt gehinderd in het opzetten van nieuwe zakelijke activiteiten, de koop van een privéwoning en de financiering daarvan. Alles afwegende had het belang van [eiser] bij verwijdering van zijn naam uit de artikelen en commentaren op de door ProMedia geëxploiteerde website gelet op het voorgaande zwaarder gewogen dan het belang van ProMedia bij handhaving daarvan.
3.7.
Het voorgaande betekent dat ProMedia de proceskosten van [eiser] moet betalen, aangezien ProMedia in het ongelijk was gesteld als [eiser] zijn vordering had gehandhaafd. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 147,92
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 715,00 (tarief eenvoudige zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.371,92
3.8.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
veroordeelt ProMedia in de proceskosten van € 1.371,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als ProMedia de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet ProMedia € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.2.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2025.
[3349 / 1729]