ECLI:NL:RBROT:2025:12568

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/706918 / KG ZA 25-945
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot het verlaten van een asielzoekerscentrum door gedaagden met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en gedaagden, die verblijven in het asielzoekerscentrum ‘s-Gravendeel'. Het COA vorderde dat gedaagden, die met hun minderjarige kinderen in het asielzoekerscentrum verblijven, dit centrum zouden verlaten. Het COA stelde dat gedaagden een aangeboden passende woning ten onrechte hadden geweigerd, waardoor hun recht op verblijf in het asielzoekerscentrum zou zijn geëindigd. Gedaagden voerden verweer en stelden dat zij de woning niet hadden geweigerd, maar dat er onduidelijkheid bestond over de voorwaarden van de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft de vordering van het COA afgewezen, omdat de belangen van de minderjarige kinderen van gedaagden zwaarder wogen dan de belangen van het COA. De rechter oordeelde dat er onvoldoende vaststond dat de bodemrechter gedaagden zou veroordelen om het asielzoekerscentrum te verlaten. Bovendien werd opgemerkt dat het verlaten van het asielzoekerscentrum zonder alternatieve huisvesting, gezien de medische situatie van gedaagde 2 en een van de kinderen, niet verantwoord zou zijn. De proceskosten werden toegewezen aan gedaagden, aangezien het COA in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/706918 / KG ZA 25-945
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
vestigingsplaats: Den Haag,
eisende partij,
advocaat: mr. T.O. Jorissen,
tegen

1.[gedaagde 1]2. [gedaagde 2],

beiden handelend voor zichzelf en in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen
i. [minderjarige 1],
ii. [minderjarige 2],
iii. [minderjarige 3],
iv. [minderjarige 4],
verblijfplaats: Asielzoekerscentrum ‘s-Gravendeel,
gedaagde partijen,
die zelf zijn verschenen.
Partijen worden hierna het COA, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hierna samen [gedaagden] genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagden] verblijven op dit moment met hun minderjarige kinderen in het Asielzoekerscentrum ’s-Gravendeel. Het COA stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] het asielzoekerscentrum moeten verlaten, omdat [gedaagden] een aan hen aangeboden passende woning ten onrechte hebben geweigerd en hun recht om in het asielzoekerscentrum te verblijven als gevolg daarvan is geëindigd. Omdat [gedaagden] weigeren het asielzoekerscentrum vrijwillig te verlaten, vordert het COA – kort gezegd – dat [gedaagden] worden veroordeeld om het asielzoekerscentrum te verlaten. [gedaagden] voeren verweer. De voorzieningenrechter wijst de vordering van het COA af. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 oktober 2025, met bijlagen 1 tot en met 21;
  • de mondelinge behandeling op 20 oktober 2025.

3.De beoordeling

Het toetsingskader in een kort geding
3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom beoordelen of het COA ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Verder moet de voorzieningenrechter in dit kort geding beoordelen of de vordering in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter moet in dit verband ook een belangenafweging maken. Als uitgangspunt geldt tot slot dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
De vordering van het COA wordt afgewezen
3.2.
Artikel 3 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Artikel 6 van datzelfde verdrag bepaalt dat de staat in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind waarborgt.
3.3.
De in dit kort geding door het COA ingestelde vordering valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden niet te verenigen met de strekking van deze bepalingen.
3.4.
De uit het procesdossier kenbare feiten wekken de indruk dat ter zake van de gestelde “woningweigering” sprake is geweest van een ongelukkige gang van zaken. [gedaagden] wilden de woning niet weigeren. Zij hebben juist duidelijk kenbaar gemaakt dat zij de woning graag wilden accepteren. Zij waren (en zijn) slechts van mening niet te hebben toegezegd spullen van de vorige bewoner over te zullen nemen voor een bedrag van € 750,00. De gemeente waarin de woning is gelegen stelde kennelijk niettemin als voorwaarde voor het aangaan van de huurovereenkomst dat [gedaagden] zich zouden verbinden ter zake van “
de eerder overeengekomen overnames ter waarde van € 750,00”. Daartoe waren [gedaagden] niet bereid.
3.5.
Duidelijk is dat [gedaagden] – vanuit praktisch oogpunt, ongeacht het antwoord op de vraag of zij zich eerder al dan niet onvoorwaardelijk tot overname hadden verbonden – geen verstandige keuze hebben gemaakt door niet in te stemmen met de door de gemeente gestelde voorwaarde voor het aangaan van de huurovereenkomst. Wat daar ook van zij, daar behoren de minderjarige kinderen van [gedaagden] niet de dupe van te worden door nu ook nog geconfronteerd te worden met de voor hen logischerwijs zeer ingrijpende negatieve gevolgen van de vordering van het COA om het asielzoekerscentrum te verlaten.
3.6.
Opmerking verdient dat het niet zo is dat de woonruimte die aan [gedaagden] is aangeboden verloren is gegaan (voor opvang van uit een asielzoekerscentrum uit te plaatsen personen). Die woonruimte is aan een ander gezin aangeboden en door dat gezin geaccepteerd en in gebruik genomen, zoals de advocaat van het COA tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend. Daardoor zal de eerder bij dat andere gezin in gebruik zijnde ruimte in het asielzoekerscentrum zijn vrijgekomen. Dat zou niet het geval zijn geweest als [gedaagden] de huurovereenkomst wel zouden hebben ondertekend.
3.7.
Tot slot is nog relevant dat [gedaagde 2] en mogelijk ook één van de minderjarige kinderen van [gedaagden] astma hebben, waardoor het verlaten van het asielzoekerscentrum zonder een andere verblijfplaats te hebben – zeker met de winter op komst – (ook) medisch mogelijk niet verantwoord is.
3.8.
Concluderend staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter als gevolg van de onduidelijkheid over de overname van de inboedel van de aan [gedaagden] aangeboden woning niet alleen onvoldoende vast dat de bodemrechter [gedaagden] zal veroordelen om het asielzoekerscentrum te verlaten, maar moet een belangenafweging ertoe leiden dat [gedaagden] het asielzoekerscentrum op dit moment in ieder geval (nog) niet hoeven te verlaten. Als de gestelde (spoedeisende) belangen van het COA bij toewijzing van haar vordering worden afgewogen tegen de belangen van de minderjarige kinderen van [gedaagden] (en [gedaagden] zelf) bij afwijzing daarvan, wegen de laatste belangen namelijk zwaarder. Het voorgaande brengt mee dat de vordering van het COA wordt afgewezen.
Het COA moet de proceskosten van [gedaagden] betalen
3.9.
Het COA is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 331,00
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 509,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.10.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt het COA in de proceskosten van € 509,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als het COA de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet het COA € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2025.
[3349 / 1729]