ECLI:NL:RBROT:2025:12575

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
83-196987-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het witwassen van bijna 1 miljoen euro door gebruik van bankrekeningen van zogenoemde geldezels

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het witwassen van bijna 1 miljoen euro. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van het gebruik van bankrekeningen van zogenoemde geldezels om geld dat vermoedelijk afkomstig was uit misdrijven te verbergen en te verplaatsen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een coördinerende rol had gespeeld in het witwassen, waarbij hij medeverdachten in contact bracht met zijn opdrachtgever. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en in nauwe samenwerking met anderen betrokken was bij het witwassen van een totaalbedrag van € 971.358,41. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na zijn voorlopige hechtenis. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 486 dagen, waarvan 315 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij stappen had gezet om zijn leven te verbeteren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-196987-23
Datum uitspraak: 20 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode 1] te [woonplaats] , postadres: [postadres] , [postcode 2] [plaats] ,
raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.C. Schaafsma heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Primair dient de verdachte te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen van het bedrag van in totaal bijna 1,3 miljoen euro. Subsidiair dient de verdachte in ieder geval gedeeltelijk te worden vrijgesproken en kan enkel een beperkte periode – van 25 februari 2020 tot en met 11 mei 2020 – en het witwassen van een geldbedrag van ten hoogste € 114.021,79 worden bewezenverklaard.
Met betrekking tot de zaak Covid-370 (hierna: ‘C370’) zijn de belastende verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] niet betrouwbaar. De verdachte heeft enkel gefungeerd als tussenpersoon door deze medeverdachten in contact te brengen met zijn opdrachtgever, zonder dat hij direct betrokken was bij het werven van geldezels en de witwashandelingen die via hun rekeningen hebben plaatsgevonden.
Met betrekking tot de zaak Covid-203 (hierna: ‘C203’) is alleen de verklaring van de medeverdachte [naam getuige] mogelijk belastend. De verdediging heeft geen gelegenheid gehad om deze medeverdachte als getuige te horen. Nu het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht niet is gecompenseerd, mag deze verklaring niet gebruikt worden voor het bewijs. Als de rechtbank deze verklaring wel wil gebruiken, doet de verdediging een voorwaardelijk verzoek om de getuige [naam getuige] alsnog te (laten) horen.
Er is ook geen sprake van medeplegen, gelet op de beperkte rol van de verdachte ten opzichte van zijn medeverdachten. De verdachte heeft een onvoldoende intellectuele of materiële bijdrage geleverd om te kunnen spreken van medeplegen.
4.1.2.
Beoordeling
In de zaak C370 is in de periode tussen 6 april tot en met 11 juni 2020 op Nederlandse bankrekeningen van dertien verschillende personen in totaal € 866.086,54 overgeboekt door buitenlandse bedrijven. In de zaak C203 is in de periode tussen 20 februari tot en met 12 mei 2020 in totaal € 421.822,- op Nederlandse bankrekeningen van zes verschillende personen overgeboekt, eveneens vanaf buitenlandse rekeningen.
Bij geen van de personen aan wie de Nederlandse rekeningen toebehoorden, was sprake van economische activiteit die deze overboekingen konden verklaren. Een aantal van de buitenlandse bedrijven van wie de overboekingen afkomstig waren, hebben melding gemaakt van oplichting. Daarnaast werden de gelden die op de Nederlandse rekeningen werden ontvangen steeds kort na ontvangst contant opgenomen of naar andere rekeningen overgeboekt. De houders van de Nederlandse rekeningen kregen een percentage van de gestorte bedragen als compensatie voor het ter beschikking stellen van hun rekeningen.
Gelet op deze gang van zaken kan het niet anders dan dat de gelden die naar de Nederlandse rekeningen werden overgeboekt, van misdrijf afkomstig waren. Doordat deze bedragen kort na ontvangst op de rekeningen ofwel contant zijn opgenomen ofwel zijn doorgeboekt naar rekeningen van derden, is sprake geweest van witwassen. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of, en zo ja in hoeverre, de verdachte betrokken is geweest bij dit witwassen.
Verklaring verdachte
De verdachte zelf heeft ter zitting een deels bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij als tussenpersoon zijn opdrachtgever in contact heeft gebracht met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (in zaak C370) en [naam getuige] (in zaak C203), dat hij wist dat het doel van dit contact was dat deze medeverdachten bankrekeningen zouden regelen waarop geld gestort kon worden door zijn opdrachtgever, en dat hij voor zijn rol als tussenpersoon betaald zou worden. Verdere betrokkenheid heeft de verdachte ontkend.
COVID-370
De medeverdachten uit C370 – [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] – hebben verklaard dat de verdachte een coördinerende en aansturende rol had bij het witwassen. Deze medeverdachten hebben verklaard, naast hetgeen door de verdachte is bekend, dat de verdachte bekend was met de identiteit van (een deel van) de Nederlandse rekeninghouders, dat hij vooraankondigingen stuurde waaruit bleek welke Nederlandse rekeningen geld zouden ontvangen en wanneer dit zou gebeuren, dat hij in contact stond met de medeverdachten en dat hij ook persoonlijk het geld kwam ophalen nadat dit contant was opgenomen. Anders dan de verdediging acht de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar. De verklaringen ondersteunen elkaar doordat zij gelijkluidend zijn over de betrokkenheid van de verdachte. Deze verklaringen zijn daarnaast gedetailleerd, consistent en belastend voor de medeverdachten zelf. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van deze verklaringen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op coördinerende wijze betrokken is geweest bij het witwassen van alle bedragen in de zaak C370, met uitzondering van de overboeking op de rekening van [persoon A] van € 8.750,-. Voor betrokkenheid van de verdachte bij het witwassen van dit bedrag bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
COVID-203
De rechtbank volgt de verdediging in diens subsidiaire standpunt dat, met betrekking tot C203, het dossier enkel voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de betrokkenheid van de verdachte bij het witwassen van de bedragen die zijn overgemaakt naar de rekeningen van [persoon B] en [persoon C] . Voor de overige overboekingen in C203 bevat het dossier geen bewijs waaruit volgt dat de verdachte (ook) betrokken was bij het witwassen van de bijbehorende geldbedragen. Er is juist aanleiding om te vermoeden dat de personen aan wie deze geldbedragen werden overgeboekt werden aangestuurd door (een) ander(en) dan de verdachte. In de contacten die de verdachte via whatsapp had met medeverdachte [naam getuige] had de verdachte een aansturende rol. Zo stuurde hij informatie door over bedragen, drong hij bij [naam getuige] aan dat hij meer bankpassen wil hebben en liet hij [naam getuige] weten wat de verdeling is van de vergoeding voor de rekeninghouder en voor [naam getuige] (als tussenpersoon).
De rechtbank komt tot deze conclusie zonder daarvoor de verklaring van de medeverdachte [naam getuige] voor het bewijs te gebruiken. Dit betekent dat de rechtbank aan de beoordeling van het verweer en het voorwaardelijke verzoek van de verdediging op dit punt niet meer toekomt.
Medeplegen
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de rol van de verdachte, verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat geen sprake zou zijn van voldoende intellectuele of materiële bijdrage aan het witwassen door de verdachte. De verdachte was niet alleen een tussenpersoon, maar heeft ook een coördinerende en aansturende rol gehad en heeft de tenlastegelegde feiten, voor zover bewezen verklaard, in nauwe en bewuste samenwerking gepleegd.
Conclusie
De verdachte heeft in totaal een bedrag van € 971.358,41 (€ 857.336,54 + € 114.021,87) opzettelijk en in nauwe en bewuste samenwerking witgewassen.
4.1.3.
Conclusie
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in
of omstreeksde periode van 20 februari 2020 tot en met 11 augustus 2023
te Den
Haag, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
althans
alleen,
a. a)
van
een of meer voorwerpen, te weten (een
)geldbedrag
(en)van
in totaal(ongeveer)€ 971.358,41(
857.336,54[COVID-370] +
114.021,87[COVID-203]),
althans (telkens) een
of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of
meer voorwerpen, de werkelijke aard,de herkomst
, de vindplaats, de vervreemding,
en de verplaatsingheeft
verborgen en/ofverhuld,
en/of heeft verborgenen
/ofheeftverhuld
wie de rechthebbende(n) op genoemd
evoorwerp
en was/waren,
en/of heeft
verborgen en/ of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben
gehad, terwijl hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)wist
(en
), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoedendat bovenomschreven voorwerp
(en)- onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was
/warenuit enig misdrijf,
en
/of
b)
(telkens) een
of meervoorwerp
en, te weten
(een
)geldbedrag
(en)van
in totaal(ongeveer)
971.358,41(
857.336,54[COVID-370] +
114.021,87[COVID-203]),
althans een (grote)
geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen,heeft
verworven en
/ofvoorhanden heeft gehad en
/ofheeft overgedragen en
/ofheeft
omgezet,
althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e)
goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij en
/ofzijn
mededader
(s
)wist
(en
), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat
bovenomschreven
goed(eren) en/ofgeldbedrag
(en)- onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was
/warenuit enig(e)
misdrijf/misdrijven;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in 2020 gedurende een periode van een aantal maanden schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van in totaal bijna 1 miljoen euro. Deze geldbedragen waren hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit grootschalige oplichting met betrekking tot de verkoop van mondkapjes en handschoenen, waar in die periode gelet op de coronapandemie een grote schaarste aan was ontstaan.
De verdachte heeft binnen dit witwassen een coördinerende rol gehad doordat hij de medeverdachten geldezels heeft laten regelen op wiens bankrekeningen de buitgemaakte geldbedragen gestort konden worden. De verdachte zelf lijkt op zijn beurt weer te zijn aangestuurd door anderen. Desalniettemin heeft de verdachte met zijn handelen het witwassen van uit misdrijf afkomstige geldbedragen gefaciliteerd en op deze manier de integriteit van het legitieme financiële verkeer aangetast. Uit de verklaring van de verdachte is gebleken dat hij zich heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en geen oog heeft gehad voor de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een voortgangsverslag opgemaakt, gedateerd 21 juli 2025. Kort gezegd houdt dit rapport in dat de verdachte, sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in februari 2024, goed heeft meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden die hem in dat kader zijn opgelegd. De verdachte heeft sindsdien betaald werk gekregen, een CoVa+ training succesvol afgerond, zijn schulden grotendeels afbetaald en meegewerkt met zijn ambulante behandeling.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 21 augustus 2023, omdat de verdachte op die dag in bewaring is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van 2 jaar en 2 maanden verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak 16 maanden en is deze termijn dus met 10 maanden overschreden.
Een groot deel van de overschrijding is te wijten aan het onderzoek door de rechter-commissaris om op verzoek van de verdediging een getuige uit Ghana te (laten) horen. De vertraging die dit onderzoek heeft opgelopen is niet aan de verdediging te wijten. De rechtbank zal daarom rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn bij het bepalen van de op te leggen straf.
Strafoplegging
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Redengevend hiervoor is dat de verdachte sinds hij in vrijheid is gesteld concrete stappen heeft gezet om zijn leven te beteren en niet meer in aanraking met justitie is gekomen. Hoewel de rechtbank hiermee afwijkt van zowel de strafeis van de officier van justitie als ook van de opgelegde straffen in de zaken van zijn medeverdachten, is het niet wenselijk dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte worden doorkruist doordat hij terug naar de gevangenis moet. De rechtbank acht het van groot belang, zowel voor de verdachte als voor de samenleving, dat de verdachte de ingeslagen weg vasthoudt en aan zijn toekomst kan werken.
Voorts is nog van belang dat er – anders dan de officier van justitie stelt – onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de verdachte een leidende rol had in het plegen van het feit. De verdachte lijkt te zijn aangestuurd door één of meer anderen en daarnaast zijn er, volgens de reclassering, signalen die wijzen op een licht verstandelijke beperking.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen (18 maanden) in beginsel passend en geboden. Gelet op de voornoemde overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank aansluiten bij vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en een strafvermindering van 10%, dus 54 dagen, toepassen.
De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 486 dagen waarvan 315 dagen voorwaardelijk, met daaraan verbonden een proeftijd voor de duur van twee jaren, en met aftrek van 171 dagen voorarrest, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 486 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
315 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. S. Zuidwijk en S.M. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 20 oktober 2025.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van 20 februari 2020 tot en met 11 augustus 2023 te Den
Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen,
a. a) van een of meer voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) €
1.287.908,54 (866.086,54 [COVID-370] + 421.822 [COVID-203]), althans (telkens) een
of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of
meer voorwerpen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding,
de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft
verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben
gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b) (telkens) een of meer voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer)
€ 1.287.908,54 (866.086,54 [COVID-370] + 421.822 [COVID-203]), althans een (grote)
geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, heeft
verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft
omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en). te weten vorengenoemd(e)
goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn
mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat
bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;