ECLI:NL:RBROT:2025:12604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 24/6176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

Op 20 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Dienst Toeslagen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), maar de Dienst Toeslagen had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres ontvankelijk was, omdat het besluit van de integrale beoordeling nog niet in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat de Dienst Toeslagen voldoende gemotiveerd had aangegeven waarom eiseres niet in aanmerking kwam voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Tevens werd de Dienst Toeslagen veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor compensatie en de noodzaak voor de Dienst Toeslagen om alle relevante informatie te overleggen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Eiseres komt volgens de Dienst Toeslagen bij de lichte toets niet in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Het beroep is ontvankelijk omdat het besluit van de integrale beoordeling nog niet in rechte vaststaat. Het besluit is voldoende gemotiveerd en de relevante stukken zijn overgelegd. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 1 mei 2021 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wht.
2.1.
Met een besluit van 11 juni 2024 (bestreden besluit 1) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 1 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1.
2.3.
De Dienst Toeslagen heeft met een besluit van 27 september 2024 (bestreden besluit 2) het besluit van 11 juni 2024 ingetrokken en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.4.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep van eiseres gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. De gemachtigde van Dienst Toeslagen heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres heeft op 9 februari 2021 een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht.
4. Met het bestreden besluit 2 heeft Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar beslist. Het bestreden besluit 2 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu eiseres niet heeft gesteld als gevolg hiervan schade te hebben geleden en dat ook niet uit het dossier is gebleken, heeft zij geen belang meer bij een vernietiging van het bestreden besluit 1. Daarom zal de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk verklaren. Het bestreden besluit 2 komt niet tegemoet aan de bezwaren van eiseres, zodat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ook is gericht tegen het bestreden besluit 2.
5. De Dienst Toeslagen heeft in het bestreden besluit 2 gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. De situatie van eiseres is inmiddels integraal beoordeeld. Deze beoordeling is bij het besluit van 7 december 2023 aan eiseres medegedeeld. Uit deze beoordeling blijkt dat eiseres geen gedupeerde is en daarom ook geen recht heeft op compensatie. De uitkomst van de eerste toets is vastgesteld aan de hand van de gegevens die Dienst Toeslagen tot haar beschikking had (voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen van de kinderopvangtoeslag). Conform het kader dat geldt bij de lichte toets is daarbij vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,- omdat er ten aanzien van de jaren 2008 tot en met 2010 en 2014 geen neerwaartse correcties van haar kinderopvangtoeslag hebben plaatsgevonden en de correcties ten aanzien van de jaren 2011, 2012 en 2015 te maken hebben met door eiseres doorgevoerde wijzigingen in opvanguren of stopzetting van kinderopvangtoeslag.
6. De Dienst Toeslagen heeft zich, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland [1] , primair op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit 2, nu de Dienst Toeslagen inmiddels met het besluit van 7 december 2023 de aanvraag van eiseres om compensatie heeft afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de integrale beoordeling, neergelegd in het besluit van 7 december 2023. Deze procedure loopt nog. Subsidiair vindt Dienst Toeslagen dat het beroep ongegrond is.
6.1.
Voor de ontvankelijkheid in beroep is vereist dat eiseres voldoende procesbelang heeft. Daarvan is sprake als het resultaat dat eiseres nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiseres ook feitelijk betekenis kan hebben. [2]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiseres ontvankelijk. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit over de integrale beoordeling van 7 december 2023. Dat besluit staat nog niet in rechte vast. De rechtbank is daarom niet gebonden aan de vaststelling van de Dienst Toeslagen in dat besluit dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. De rechtbank kan in deze zaak oordelen dat de Dienst Toeslagen ten onrechte heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht. In dat geval zou de Dienst Toeslagen aan eiseres een forfaitair bedrag van € 30.000,- moeten betalen. Het resultaat dat eiseres nastreeft, kan dus daadwerkelijk worden bereikt en dat resultaat heeft voor haar feitelijk betekenis. [3]
7. Eiseres stelt dat de Dienst Toeslagen ten onrechte haar aanvraag voor compensatie bij de lichte toets heeft afgewezen. Ze voert aan dat de wijzigingen en stopzettingen van kinderopvangtoeslag niet kloppen. De correcties zouden niet door eiseres zelf gedaan zijn en uitvraagbrieven die verzonden hadden moeten worden heeft zij niet ontvangen. Daarnaast is niet aan alle componenten van artikel 2.7 van de Wht getoetst en is niet het volledige dossier aan eiseres overlegd waardoor er sprake is van een schending van het beginsel van
equality of arms. Tot slot stelt eiseres dat ook het toeslagjaar 2013 beoordeeld zou moeten worden.
7.1.
Bij de lichte toets wordt aan de hand van een data-analyse in de systemen van Dienst Toeslagen beoordeeld of een ouder ten onrechte kinderopvangtoeslag heeft moeten terugbetalen. Indien dit het geval is wordt een ouder aangemerkt als gedupeerde en heeft de ouder recht op een forfaitair bedrag van € 30.000,-. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de lichte toets bedoeld is als snelle maar beperkte beoordeling, waarbij wordt vastgesteld of een ouder gedupeerd is. Bij deze toets worden niet alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden getoetst. Toetsen op alle feiten en omstandigheden zou een snelle toekenning van het forfaitaire bedrag belemmeren [4] . Na de lichte toets volgt een integrale beoordeling, waarin het verhaal van de ouder en alle relevante omstandigheden worden onderzocht en er een uitgebreider onderzoek naar de situatie van de ouder plaatsvindt.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen met inachtneming van het geschetste karakter van de lichte toets terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. De Dienst Toeslagen heeft gemotiveerd toegelicht waar de wijzigingen en stopzettingen van kinderopvangtoeslag vandaan kwamen en waarom dit niet leidt tot toekenning van een herstelmaatregel op grond van artikel 2.7 van de Wht. De Dienst Toeslagen heeft daarnaast de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, waardoor van een schending van het beginsel van
equality of armsniet is gebleken. [5]
7.3.
Over de beoordeling van het toeslagjaar 2013 oordeelt de rechtbank als volgt. Het uitgangspunt is dat een aanvraag betrekking heeft op alle jaren voor 2020 waarin de aanvrager compensatie voor kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, of waarin de Dienst Toeslagen een beschikking hierover heeft afgegeven. [6] In dit geval heeft de Dienst Toeslagen voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen kinderopvangtoeslag is genoten en dat er geen beschikking hierover is afgegeven. De enkele stelling van eiseres dat dit wel het geval is, is niet verder onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat dit besluit niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, is ongegrond.
9. Omdat de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 heeft ingetrokken en vervangen tijdens de beroepsprocedure, moet de Dienst Toeslagen het griffierecht en de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-;
  • bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2025.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Midden-Nederland, 5 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6699.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:325, r.o. 3.
3.Zie ook Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3348, r.o. 11.
5.Artikel 8:42 van de Awb.
6.Rb. Rotterdam 17 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13134, r.o. 3.6.