In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een huurrechtelijke kwestie. De eiseres, aangeduid als [persoon A], is de dochter van overleden huurders die sinds 1974 een woning huurden. Na het overlijden van haar moeder op 28 september 2023 en haar vader op 3 november 2024, heeft [persoon A] verzocht om de huur van de woning voort te zetten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon A] sinds 2020 weer bij haar ouders in de woning woonde en dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Havensteder, de verhuurder, betwistte dit en eiste ontruiming van de woning, stellende dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was en dat [persoon A] financieel niet in staat was om de huur te betalen. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de duurzame gemeenschappelijke huishouding en dat [persoon A] financieel in staat was om de huur te voldoen. De rechter heeft Havensteder veroordeeld in de proceskosten en bepaald dat [persoon A] de huur mag voortzetten.