Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 maart 2025, met bijlagen;
- het antwoord;
- de nadere producties van [eiseres] van 18 september 2025.
2.Waar gaat de zaak over?
€ 283,06 en de wettelijke rente die tot 10 maart 2025 € 514,46 bedraagt. In totaal vordert [eiseres] € 2.804,37 met verdere rente en proceskosten.
3.De beoordeling
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] tegen deze achtergrond voldoende heeft onderbouwd dat er een mondelinge overeenkomst bestond waarin partijen hebben afgesproken dat [eiseres] doorlopende administratieve diensten zou leveren aan [gedaagde] . Uit de door [eiseres] overgelegde nadere producties (1 t/m 16) blijkt dat zij in de periode van oktober 2021 tot en met maart 2023 maandelijks werkzaamheden heeft uitgevoerd, waaronder het opstellen van btw-aangiften, het verwerken van grootboekmutaties en het opstellen van jaarrekeningen. Dit wijst erop dat sprake was van een doorlopende afspraak tussen partijen. De WhatsApp-correspondentie (productie 4 van de dagvaarding en nadere producties 17 en 18) bevestigt dit beeld. [gedaagde] betwist daarin niet zozeer het bestaan van de overeenkomst, maar spreekt met name over de hoogte van de vergoeding en de wijze van betaling. Dat hij over de betaling onderhandelde, laat zien dat hij zich bewust was van de onderliggende betalingsverplichting. Daarnaast heeft [gedaagde] zelf zijn gegevens aan [eiseres] verstrekt omdat deze nodig zijn voor de uitvoering van de administratieve werkzaamheden. Dit bevestigt eveneens dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor voornoemde werkzaamheden. [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat zij haar dienstverlening alleen aanbiedt op basis van vaste maandelijkse vergoedingen en dat het overeengekomen maandbedrag destijds haar vaste tarief was. [gedaagde] heeft dat niet betwist. Dat [gedaagde] nu meent dat de verrichte werkzaamheden een maandelijkse vergoeding van € 99,- exclusief btw niet waard zijn, betekent niet dat die prijs niet is overeengekomen.