ECLI:NL:RBROT:2025:12665

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/686027 / HA ZA 24-802
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een investeringsverplichting in een crypto fonds

In deze zaak vordert [eiseres] B.V. dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van USD 1.091.172,18, voortvloeiend uit een investeringsverplichting in een crypto fonds. De rechtbank Rotterdam heeft op 17 september 2025 uitspraak gedaan. De vordering is afgewezen omdat de rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet gehouden was om te betalen onder de gewijzigde omstandigheden. De rechtbank overweegt dat de deelname van [gedaagde] aan het fonds voorwaardelijk was aan zijn liquiditeitspositie, die pas na afhandeling van een geschil met de Duitse belastingdienst zou zijn vervuld. Toen deze voorwaarde was vervuld, was het fonds inmiddels gesloten wegens slechte resultaten, waardoor [gedaagde] niet meer kon verwachten dat zijn investering zou renderen. De rechtbank concludeert dat [eiseres] niet redelijkerwijs mocht verwachten dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting zou nakomen, gezien de gewijzigde omstandigheden. De proceskosten worden toegewezen aan [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/686027 / HA ZA 24-802
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. T. Ensink te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] , [land] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.W. de Groot te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 juli 2024, met producties 1 t/m 23;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 9;
  • de oproepbrief van 12 november 2024 voor de mondelinge behandeling;
  • de brief van de rechtbank van 30 januari 2025 met de zittingsagenda;
  • de akte overlegging aanvullende producties van [eiseres] , met producties 24 t/m 27;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] , met producties 10 t/m 12;
  • de akte eiswijziging van [eiseres] ;
  • de mondelinge behandeling van 11 maart 2025 en de daarbij door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen;
  • de akte uitlating dagvaarden verkeerde partij van [gedaagde] , met producties 13 t/m 18;
  • de antwoordakte van [eiseres] , met producties 28 t/m 33.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] was beheerder van het fonds ‘ [eiseres] ’ (hierna: het fonds). Het fonds is in 2022 opgericht en was actief in het beleggen in cryptovaluta. De heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) is via zijn persoonlijke holding, [holding] B.V., enig aandeelhouder van [eiseres] . [stichting] was de bewaarder van het fonds.
2.2.
[gedaagde] heeft de Duitse nationaliteit en is indirect aandeelhouder van [bedrijf 1] Limited (hierna: [bedrijf 1] ), een in Malta gevestigde vennootschap. De heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ) is een zakenpartner van [gedaagde] .
2.3.
Op 17 juli 2022 zijn [holding] B.V., [gedaagde] , de heer [persoon C] (hierna: [persoon C] ) en [bedrijf 2] LLC (hierna gezamenlijk: de maten), laatstgenoemde vertegenwoordigd door de heer [persoon D] (hierna: [persoon D] ), een stille maatschapsovereenkomst aangegaan. Daarin is overeengekomen dat de maten als opdrachtnemers van [eiseres] zouden handelen bij het beheren van de beleggingen van het fonds.
2.4.
Op 18 juli 2022 heeft [persoon A] aan [gedaagde] gevraagd of hij in het fonds zou willen investeren:
In case we exhaust our f&f leads at mid high 10mil would you be down to just dump personal funds into it?
Daarop heeft [gedaagde] diezelfde dag als volgt geantwoord:
Depends on timeline then as I’m currently pretty illiquid.
Can’t move most of funds until tax and transfer to company is done officially otherwise I’ll get robbed on tax.
[…]
Deze reactie van [gedaagde] vindt zijn achtergrond in een geschil met de Duitse belastingdienst waar hij destijds in verwikkeld was.
2.5.
Op 17 augustus 2022 hebben [persoon A] en [gedaagde] de volgende berichten gewisseld:
[…]
[persoon A]6:46 PM
what’s your estimation for how much you’ll put in [eiseres] ?
assuming everything works as planned
[gedaagde]7:00 PM
Hm would look on how filled we are.
But 2-3 mill probably
2.6.
In de ochtend van 31 augustus 2022 hebben [persoon A] ( [persoon A] ) en [gedaagde] ( [gedaagde] ) het volgende gesprek gevoerd:
[afbeelding 1]
2.7.
Later die dag verzocht [persoon A] [gedaagde] om een inschrijfformulier (sub form) te ondertekenen om te investeren in het fonds, zoals blijkt uit de hiernavolgende berichtenwisseling:
[afbeelding 2]
2.8.
Op 15 respectievelijk 31 augustus 2022 hebben [persoon A] en [gedaagde] hun digitale handtekening gezet onder een subscription agreement. [gedaagde] heeft dat gedaan na voornoemde berichtenwisseling met [persoon A] . In de subscription agreement is onder meer het volgende bepaald:
[afbeelding 3]
[…]
[afbeelding 4]
[…]
[afbeelding 5]
2.9.
De beleggingsactiviteiten van het fonds zijn op 1 september 2022 van start gegaan.
2.10.
Op 4 november 2022 heeft [gedaagde] een foto van een aan hem geadresseerde envelop in een groepsgesprek van de maten gestuurd. Een dag later wisselden de maten in datzelfde groepsgesprek de volgende berichten:
[persoon A]10:02 AM
im here for meeting whenever
[gedaagde] whats the letter
[persoon C]10:12 AM
me too rn, kids still sleeping/playing solo lol
[gedaagde]11:12 AM
Letter invites me for a meeting
[gedaagde]12:41 PM
Says no more details but besides about my malta corp. so not sure if I have to be panicked
[persoon C]1:02 PM
be sure not to give details, don’t sign anything
better to make statements and sign stuff only after a meeting with your lawyer
or specialist fiscal accountant
[persoon A]2:11 PM
from gov?
2.11.
Op 7 december 2022 hebben [persoon D] en [gedaagde] in een groepsgesprek van de maten het volgende gesprek gevoerd:
[gedaagde]4:52 PM
so i just had an amazing meeting – and they “offered” me this meeting to offer me a special deal as they see I am not on bad intentions. They simply ask for 21,1 mill € tax payment (150% more then normal tax) to not follow up on my malta company in any way and settle this.
They welcomed me with a big order and showed me my “liabilities” - yo, ehm, uhm …they think they can show me they understand my tax but then ask for a sum I can not in any way realistically pay.
so ehm kinda stuck and gotta check my lawyer tomorrow. idk why I even wasted my time on this meeting
good thing - they wouldn’T offer me shit if they are sure they get through with any of this.
bad thing - why did they not just offer a realistic deal
[persoon D]4:58 PM
wait $21m owed in taxes is what they said?
or tax on 21m lol
[gedaagde]4:59 PM
na in germany its normal that if you did “tax fraud” that instead of prison you just pay an “add-on”
and with that 150% addon i land at 21 mill
(they calculate my perps with a max loss deduction of 20k a year)
[…]
2.12.
In januari 2023 heeft [gedaagde] zijn banden met het fonds en zijn activiteiten uit hoofde van de maatschapsovereenkomst beëindigd.
2.13.
Op 17 maart 2023 heeft [persoon A] een nieuwe subscription agreement aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft dat formulier niet ondertekend.
2.14.
Op 6 juni 2023 heeft de advocaat van [eiseres] aan de advocaat van [gedaagde] geschreven dat het fonds recentelijk is gesloten.
2.15.
In januari 2024 heeft [gedaagde] zijn geschil met de Duitse belastingdienst afgewikkeld.
2.16.
[eiseres] heeft in [land] een procedure tegen [gedaagde] aanhangig gemaakt waarin zij vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling aan haar van USD 1.091.172,18. [eiseres] heeft naar eigen zeggen haar vordering “om haar moverende redenen vrijwillig teruggebracht” tot voornoemd bedrag. Bij voorlopig oordeel van 24 mei 2024 heeft de Duitse rechtbank geoordeeld dat de Nederlandse rechter exclusief bevoegd is in dit geschil.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na haar eiswijziging, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – verkort weergegeven – primair [gedaagde] te veroordelen om aan [stichting] te betalen USD 1.091.172,18, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten van de vertaling van de dagvaarding. Subsidiair vordert [eiseres] een gelijkluidende betalingsveroordeling als primair gevorderd, met het enige verschil dat aan [eiseres] (eiseres) moet worden betaald.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres] , hetzij door haar in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, hetzij door [eiseres] haar vordering te ontzeggen, bij vonnis voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak is een internationaal geval, omdat [gedaagde] in [land] woonachtig is. Daarom moet de rechtbank eerst haar bevoegdheid (rechtsmacht) bepalen en het recht dat van toepassing is.
rechtbank bevoegd
4.2.
De bevoegdheid van de rechtbank is niet in geschil. Partijen hebben een forumkeuze gemaakt voor de rechtbank Rotterdam in de zin van artikel 25 lid 1 Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis). De rechtbank is dus internationaal bevoegd kennis te nemen van de vordering van [eiseres] .
Nederlands recht van toepassing
4.3.
De toepasselijkheid van Nederlands recht is evenmin in geschil. Partijen hebben een rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht in de zin van artikel 3 lid 1 onder a Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Nederlands recht is dus van toepassing op hun rechtsverhouding.
Eiswijziging
4.4.
[eiseres] heeft bij akte haar eis gewijzigd. [gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen die eiswijziging. Omdat de eiswijziging niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde zal de rechtbank recht doen op basis van de gewijzigde eis, zoals – verkort – weergegeven onder 3.1.
Grondslag – nakoming
4.5.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] zich – uit hoofde van de subscription agreement – heeft verbonden om USD 2.500.000 te betalen als investering in het fonds. Overeenkomstig de Duitse procedure beperkt [eiseres] haar nakomingsvordering tot USD 1.091.172,18. [gedaagde] betwist niet dat het zijn intentie was om een geldelijke investering te verrichten in het fonds, maar voert op dit punt aan dat een daadwerkelijke investering voorwaardelijk was aan zijn liquiditeitspositie: pas als zijn geschil met de Duitse belastingdienst zou zijn afgehandeld zou hij beschikken over het benodigde geld om te investeren.
Uitleg van de overeenkomst
4.6.
Partijen verschillen dus van mening over de uitleg van de subscription agreement en wat zij in dat kader hebben afgesproken. In de kern ligt dan ook de vraag voor wat partijen zijn overeengekomen en welke verplichtingen daar over en weer uit voortvloeien.
4.7.
De rechtbank stelt in haar beoordeling voorop dat het bij de uitleg van een overeenkomst niet aankomt op een zuiver taalkundige uitleg van contractsbepalingen. Bij de uitleg komt het aan op de betekenis die de contractspartijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen en elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij op basis daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf).
Overeengekomen is dat [gedaagde] zou betalen nadat zijn geschil met de Duitse belastingdienst was afgehandeld
4.8.
De door beide partijen ondertekende subscription agreement is in het onderhavige geschil de enige schriftelijke overeenkomst en vormt zodoende het vertrekpunt van de beoordeling. De letterlijke tekst van de daarin opgenomen bepalingen is dus echter niet van doorslaggevende betekenis. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat partijen over de tekst van de subscription agreement – met uitzondering van de formulering van [gedaagde] dan wel zijn Maltese vennootschap als participant, zie de onder 2.7 opgenomen correspondentie, en met uitzondering van de hoogte van het investeringsbedrag, zie de onder 2.5 opgenomen correspondentie – hebben onderhandeld of hebben gesproken alvorens het document te ondertekenen. Daaruit volgt dat aan de formulering van de subscription agreement beperkte betekenis kan worden ontleend voor de rechtsverhouding tussen partijen, onder meer waar het de betaaltermijn betreft.
4.9.
In de subscription agreement is bepaald dat de participant een “subscription amount” van 2,5 miljoen (dollar) betaalt uiterlijk op 31 augustus 2022. De vraag is of [eiseres] , mede op grond van die bepaling, heeft mogen verwachten dat [gedaagde] die betaling ook daadwerkelijk zou verrichten. [eiseres] meent van wel en wijst er op dat in de subscription agreement geen voorwaarden aan deze betaling zijn gekoppeld. Volgens [gedaagde] is echter in dit kader ook de tussen partijen gevoerde correspondentie van belang.
4.10.
Uit de onder 2.4, 2.10 en 2.11 geciteerde berichtenwisselingen – deels van vóór en deels van na ondertekening van de subscription agreement – volgt dat [gedaagde] [persoon A] en de maten heeft gewezen op zijn geschil met de Duitse belastingdienst en de financiële gevolgen daarvan. Hij heeft aangegeven niet te kúnnen inleggen. Uit de berichtenwisseling volgt ook dat de maten op de hoogte waren van de situatie van [gedaagde] en begrepen dat zijn betaling pas zou volgen wanneer hij over voldoende financiële middelen zou beschikken. Daarbij past dat niet is gesteld of gebleken dat in het onderlinge contact in november / december 2022 een punt is gemaakt van de in de subscription agreement vermelde betaaldatum.
[persoon A] heeft naar aanleiding van deze situatie de investeringsdeelname van [gedaagde] in het fonds ook ‘uitgesteld’, wat onder meer blijkt uit zijn bericht “may have to put you in for oct as well” (zie 2.6). Uit dat bericht volgt dat [gedaagde] eventueel niet in september maar in oktober zou gaan deelnemen. [gedaagde] was dus kennelijk niet, in elk geval niet onvoorwaardelijk, aan de in de subscription agreement opgenomen betaaltermijn gebonden en kon ook later instappen. Daarop duidt ook de omstandigheid dat [eiseres] in maart 2023 een nieuwe subscription agreement voor dezelfde investering heeft voorgelegd aan [gedaagde] .
Op basis van het voorgaande had [eiseres] redelijkerwijs moeten begrijpen dat de deelname van [gedaagde] als investeerder in het fonds – en daarmee zijn betaling – pas plaats zou vinden wanneer hij over voldoende liquide middelen beschikte, hetgeen naar verwachting het geval zou zijn als hij zijn geschil met de Duitse belastingdienst zou hebben afgehandeld. Zodoende gold de afwikkeling van dat geschil als voorwaarde voor de betalingsverplichting van [gedaagde] .
4.11.
Dat [eiseres] in haar financiële administratie heeft opgenomen dat zij een vordering had op [gedaagde] van USD 2,5 miljoen maakt het voorgaande niet anders. [eiseres] heeft aangevoerd dat de maten, waaronder [gedaagde] , zijn overeengekomen dat, vooruitlopend op de daadwerkelijke betaling door [gedaagde] , zijn beoogde investering alvast in de ‘Assets Under Management’ (hierna: AUM) zou worden opgenomen. Volgens [eiseres] handelde [gedaagde] daardoor alsof zijn investering van USD 2,5 miljoen al was betaald. [gedaagde] heeft echter gemotiveerd betwist dat hij daarmee akkoord zou zijn gegaan, waarna [eiseres] haar stelling onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd. Tegen die achtergrond is het aan [eiseres] zelf hoe zij haar administratie inricht en komt het voor haar eigen rekening en risico dat zij in de berekening van de AUM de beoogde inleg van [gedaagde] heeft meegenomen; dit kan [gedaagde] niet worden tegengeworpen.
Vorderingen zijn terecht tegen [gedaagde] ingesteld.
4.12.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling het verweer opgeworpen dat niet hij maar zijn Maltese vennootschap, [bedrijf 1] , gedagvaard had moeten worden. Hij is nadien in de gelegenheid gesteld om dat verweer bij akte uit te werken, waarna [eiseres] daarop bij akte heeft gereageerd.
4.13.
Volgens [gedaagde] is [bedrijf 1] de contractuele wederpartij van [eiseres] , omdat [gedaagde] slechts namens [bedrijf 1] de subscription agreement zou hebben ondertekend (zie ook 2.8). In dit kader voert [gedaagde] onder meer aan dat [persoon A] en [gedaagde] zouden hebben besproken dat een Duitse ingezetene als [gedaagde] in elk geval niet in persoon in het fonds zou kunnen investeren, en dat [eiseres] een KYB (
Know Your Business) in tegenstelling tot een KYC (
Know Your Customer, dat ziet op individuen) heeft verricht ten aanzien van [bedrijf 1] en naar [persoon B] als formeel bestuurder. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] partij is en niet [bedrijf 1] en onderbouwt dat met argumenten die hierna, voor zover relevant, aan de orde komen.
4.14.
Uit de tussen [persoon A] en [gedaagde] gevoerde correspondentie blijkt dat [gedaagde] degene was die de investering zou aangaan. [bedrijf 1] is – financieel bezien – een lege huls. Het geld voor de investering moest uiteindelijk van [gedaagde] komen, dat wordt door [gedaagde] ook erkend. Op [gedaagde] rustte dan ook de verplichting om de investering in het fonds te doen, waardoor de vordering tot nakoming van die verplichting in beginsel terecht jegens hem (en niet jegens [bedrijf 1] ) is ingesteld. In dat kader zijn ook de volgende omstandigheden van belang.
4.14.1.
Pas toen gesproken werd over het invullen van de subscription agreement kwam ter sprake dat [gedaagde] achter zijn naam tussen haakjes de naam van [bedrijf 1] zou vermelden. Dat [gedaagde] niet zichzelf maar [bedrijf 1] als investeerder zou hebben willen laten fungeren is niet gebleken uit de correspondentie tussen [persoon A] en [gedaagde] .
4.14.2.
De naam van [gedaagde] en zijn paspoortgegevens staan vermeld op de subscription agreement. Dat wijst er op dat [gedaagde] de participant is zoals gedefinieerd in de subscription agreement; zijn naam staat in tegenstelling tot die van [bedrijf 1] niet tussen haakjes vermeld. Hierbij past ook dat in bepaling 13 van de subscription agreement [gedaagde] als de participant wordt genoemd en voor het overige alleen de bankgegevens van [bedrijf 1] worden vermeld (zie 2.8).
4.14.3.
Het achter de naam van [gedaagde] op de subscription agreement vermelde woord “through” betekent niet per definitie dat [gedaagde] “namens” [bedrijf 1] handelde. Dat woord kan er evengoed op duiden dat (slechts) de betaling van [gedaagde] zou lopen via [bedrijf 1] .
4.14.4.
Partijen zijn nu twee jaar aan het procederen, maar dit discussiepunt werd door [gedaagde] nog niet eerder opgebracht, ook niet in de in [land] gevoerde gerechtelijke procedure. Dat past niet bij de stelligheid waarmee [gedaagde] nu dit verweer opvoert en maakt het ook minder overtuigend.
4.14.5.
In tegenstelling tot hetgeen [persoon A] en [gedaagde] volgens [gedaagde] besproken zouden hebben – namelijk dat natuurlijke personen niet in het fonds zouden kunnen investeren, tenzij zij afkomstig zijn uit de Verenigde Arabisch Emiraten – zijn de andere deelnemers in het fonds natuurlijke personen die niet afkomstig zijn uit de Verenigde Arabische Emiraten. Zo ook [persoon D] , wiens vennootschap weliswaar één van de maten is, maar die in het fonds in persoon heeft geïnvesteerd.
4.14.6.
[gedaagde] heeft, samen met [persoon B] , [bedrijf 1] voornamelijk opgericht om de strenge regelgeving op het gebied van cryptohandel in [land] voor natuurlijke personen te ontlopen, niet met de insteek persoonlijke aansprakelijkheid te voorkomen. Dit sluit meer aan bij de gedachte dat [bedrijf 1] slechts een betalingsvehikel zou zijn dan bij de gedachte dat [gedaagde] niet zichzelf maar [bedrijf 1] als contractspartij heeft beoogd op te voeren.
4.15.
Voornoemde omstandigheden zijn in lijn met de conclusie dat [bedrijf 1] als betalingsvehikel van [gedaagde] zou fungeren en dat [gedaagde] de investeerder en dus materiële contractspartij is. [gedaagde] heeft de verplichting op zich genomen om de investering in het fonds te doen; de betrokkenheid van [bedrijf 1] ziet slechts op de praktische uitwerking daarvan. De enkele – niet nader toegelichte – stelling van [gedaagde] dat [eiseres] een KYB-onderzoek ten aanzien van [bedrijf 1] heeft uitgevoerd, leidt in het licht van voornoemde omstandigheden niet tot een andere conclusie. Het verweer van [gedaagde] dat de verkeerde partij is gedagvaard, slaagt dus niet.
[eiseres] mocht niet verwachten dat [gedaagde] bij gewijzigde omstandigheden alsnog zijn betalingsverplichting zou nakomen
4.16.
Zoals overwogen zou de betaling van [gedaagde] pas plaatsvinden als hij zijn geschil met de Duitse belastingdienst zou hebben afgewikkeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] onbetwist gesteld dat dat het geval was in januari 2024. Vanaf dat moment was de voorwaarde dus vervuld en was [gedaagde] in beginsel gehouden om alsnog zijn investeringsinleg te betalen. Toch zal de vordering van [eiseres] worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.17.
De grondslag van de hoofdvordering van [eiseres] is nakoming van de verplichting om een investering van een bepaald bedrag te doen in het fonds. Het doen van een investering is naar zijn aard een andere verplichting dan het sec overboeken van geld voor bijvoorbeeld een al geleverde prestatie. Een investering wordt gedaan in de hoop en verwachting dat het geld in de toekomst een bepaald rendement oplevert, in dit geval door middel van een actief fonds.
4.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat de resultaten van het fonds flink tegenvielen. Er werd in relatief korte tijd veel verlies geleden met het kapitaal dat het fonds ter beschikking stond. [gedaagde] wijt dit aan wanbeleid door [persoon A] ; [persoon A] aan slechte marktomstandigheden. Wat ook de oorzaak is geweest: niet in geschil is dat het fonds medio 2023 is gesloten, waarna het fonds geen beleggingsactiviteiten meer verrichtte. Op het moment dat [gedaagde] zijn geschil met de Duitse belastingdienst had afgewikkeld, was het fonds dus niet meer actief. Vervolgens rijst de vraag of [eiseres] heeft mogen verwachten dat [gedaagde] onder die gewijzigde omstandigheden zijn eerdere betalingstoezegging gestand zou doen.
4.19.
Omdat het fonds inmiddels was gesloten kon [eiseres] in januari 2024 geen beleggingsactiviteiten voor [gedaagde] meer verrichten, ook niet als [gedaagde] alsnog zou betalen. Feit is dus dat [eiseres] haar verplichtingen onder de subscription agreement niet heeft verricht en ook niet meer zou kunnen verrichten. De gerechtvaardigde verwachting van [gedaagde] bij de totstandkoming van de overeenkomst was dat hij, wanneer hij zijn geschil met de Duitse belastingdienst zou hebben afgewikkeld, zijn geld zou laten beheren in het fonds zodat daarmee belegd zou worden. Als die mogelijkheid is uitgesloten, mag van [gedaagde] niet meer verwacht worden dat hij alsnog zijn beoogde investeringsbedrag moet betalen, wetende dat hij daar niets voor terugkrijgt.
4.20.
Al met al komt de rechtbank dus tot het oordeel dat [eiseres] bij de totstandkoming van de overeenkomst niet heeft mogen verwachten dat [gedaagde] bij gewijzigde omstandigheden zoals die zich hier hebben voorgedaan (de sluiting van het fonds) alsnog zijn betalingsverplichting zou nakomen. Een dergelijke vergaande verplichting kan niet worden ontleend aan hetgeen [eiseres] op basis van de subscription agreement en de gevoerde correspondentie redelijkerwijs van [gedaagde] mocht verwachten. De vorderingen van [eiseres] worden dus afgewezen.
4.21.
Voor zover partijen de mogelijkheid van het financieel mislukken en het sluiten
van het fonds niet zouden hebben voorzien bij de totstandkoming van de overeenkomst, heeft te gelden dat nakoming van de betalingsverplichting door [gedaagde] in deze nieuwe, kennelijk onvoorziene, situatie niet aanvaardbaar is. De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 lid 2 BW) staat in dat geval in de weg aan een uitkomst waarbij [gedaagde] zijn beoogde inleg kwijt is aan een inmiddels gesloten fonds.
Proceskosten
4.22.
[eiseres] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Hierop vindt een correctie van een half punt plaats voor de afzonderlijke aktewisseling na de zitting, op welk punt [gedaagde] in het ongelijk is gesteld.
De proceskosten van [gedaagde] worden aldus begroot op:
  • griffierecht € 2.626,00
  • salaris advocaat € 5.253,00 (1,5 punt x tarief VII)
  • nakosten
Totaal € 8.057,00.
4.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.24.
De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [gedaagde] dat vordert en [eiseres] daar geen bezwaar tegen maakt (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 8.057,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, mr. D.L. Spierings en
mr. A.J.M. van Sonsbeeck en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.
3533 / 1694 / 2459 / 3395