ECLI:NL:RBROT:2025:12745

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
10-016432-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gemotiveerde vrijspraak opzet- en schuldwitwassen in strafzaak tegen verdachte

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1969 en ten tijde van het onderzoek gedetineerd, heeft de rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van opzet- en schuldwitwassen, naar aanleiding van een valse factuur die leidde tot een storting van € 98.500,- op zijn zakelijke rekening door [bedrijf 1] B.V. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet betrokken was bij het opmaken of versturen van de valse factuur en dat hij niet wist dat het geld afkomstig was uit misdrijf. De verdachte werd vrijgesproken van zowel opzet- als schuldwitwassen. Tevens werd de benadeelde partij, [bedrijf 1] B.V., niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, omdat de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er geen inhoudelijke beslissing over de schadevergoeding genomen kon worden, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. A.M. van der Leeden als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-016432-24
Datum uitspraak: 7 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. G.W. Wurpel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde opzetwitwassen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

4.Vrijspraak

4.1.
Standpunt officier van justitie
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen.
Op 14 juli 2023 is - naar aanleiding van een valse factuur afkomstig van het bedrijf van de verdachte - door het bedrijf [bedrijf 1] B.V. een geldbedrag van € 98.500,- op de zakelijke bankrekening van de verdachte gestort. De verdachte heeft een deel van het bedrag binnen twaalf minuten overgemaakt naar een partij aan wie hij kennelijk geld was verschuldigd.
Het betrof de tweede keer in een paar dagen tijd dat exact voornoemd bedrag op verdachtes bankrekening werd gestort. Reeds de eerste keer, toen het bedrijf [bedrijf 2] B.V. het bedrag stortte, was het de verdachte duidelijk dat er sprake was van een onterecht verkregen bedrag.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet weet wie de valse factuur heeft opgemaakt en naar [bedrijf 1] B.V. heeft verstuurd en dat hij destijds niet wist dat het op 14 juli 2024 verkregen bedrag van oplichting afkomstig was, is gelet op de context van het dossier volstrekt ongeloofwaardig.
4.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de conclusie dat de verdachte schuldig is aan het ten laste gelegde witwassen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat het volgende. Op 14 juli 2023 heeft [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) een geldbedrag van € 98.500,-, overgemaakt naar de zakelijke bankrekening van de verdachte. Dit geldbedrag is overgemaakt naar aanleiding van een valselijk opgemaakte factuur, en daarmee afkomstig uit misdrijf. Binnen een half uur na ontvangst van dit bedrag wordt vanaf de zakelijke rekening van de verdachte een bedrag van € 15.000,- overgemaakt naar een ander bedrijf en een bedrag van € 68.950,- overgemaakt naar de Litouwse bankrekening van de verdachte.
Op 18 juli 2023 heeft een ander bedrijf, [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), een geldbedrag van eveneens € 98.500,- overgemaakt naar de zakelijke bankrekening van de verdachte.
Hoewel deze gang van zaken vragen oproept, kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat de verdachte zelf betrokken was bij het opmaken dan wel versturen van de valse factuur aan [bedrijf 1] of anderszins
op of omstreeks de tenlastegelegde datum van 14 juli 2023kennis had van de criminele herkomst van het tenlastegelegde geldbedrag. Het enkele ontvangen van het geldbedrag en binnen korte tijd na ontvangst grotendeels overboeken daarvan naar andere bankrekeningen, is hiervoor onvoldoende. Daar komt bij dat het op 14 juli 2023, anders dan door de officier van justitie is gesteld, niet de tweede keer in korte tijd was dat hij een geldbedrag van deze omvang ontving. De storting van [bedrijf 2] vond immers juist enkele dagen na de storting van [bedrijf 1] plaats.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte er tijdens zijn politieverhoor op
15 november 2023 mee is geconfronteerd dat het geldbedrag dat hij op 14 juli 2023 van [bedrijf 1] ontving, is overgemaakt naar aanleiding van een valselijk opgemaakte e-mail. Vanaf dat moment (op 15 november 2023) heeft hij dus in ieder geval wetenschap gehad van de criminele herkomst van het geld, terwijl hij het geld nadien onder zich heeft gehouden. Dit ligt echter ruim
nade tenlastegelegde datum.
Nu de voor een bewezenverklaring vereiste wetenschap op of omstreeks 14 juli 2023 - al dan niet in voorwaardelijke zin - ontbreekt, zal de verdachte worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde opzetwitwassen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [bedrijf 1] niet kende en geen zakelijke relatie met dit bedrijf had. Ook heeft hij verklaard dat hij op 19 juli 2023 - de dag nadat [bedrijf 2] het geldbedrag van € 98.500,- naar de verdachte had overgemaakt - werd gebeld door een persoon van dat bedrijf die aangaf dat er sprake was van een foutieve betaling.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte in ieder geval op 19 juli 2023 redelijkerwijs moeten vermoeden dat ook het geldbedrag van dezelfde omvang dat hij op
14 juli 2023 van [bedrijf 1] ontving geen legale herkomst had, te meer nu hij met [bedrijf 1] geen zakelijke relatie had. Ook deze datum (19 juli 2023) valt naar het oordeel van de rechtbank echter buiten de ten laste gelegde pleegdatum van “op of omstreeks 14 juli 2023”. Derhalve zal de verdachte ook worden vrijgesproken van het impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen.
4.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich namens het bedrijf [bedrijf 1] B.V. ter zake van het ten laste gelegde feit middels een vordering d.d. 8 maart 2024 en een vordering d.d. 8 augustus 2024 als benadeelde partij in het geding gevoegd. In beide gevallen vordert de benadeelde partij een vergoeding van € 98.500,- aan materiële schade.
5.1.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak. De verdachte is bereid om het door hem verschuldigde geldbedrag via civielrechtelijke weg terug te betalen.
5.2.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
5.3.
Conclusie
In deze strafrechtelijke procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de [benadeelde partij]
namens [bedrijf 1] Security B.V.niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de [benadeelde partij]
namens [bedrijf 1] Security B.V.in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 juli 2023 te [plaats] , althans in Nederland,
(van) een geldbedrag van € 98.500,00, althans enig geldbedrag,
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen)
misdrijf.