ECLI:NL:RBROT:2025:12837

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
10-199441-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door middel van opzettelijke brandstichting met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en opzettelijke brandstichting. De verdachte heeft haar slapende partner met brandspiritus overgoten en deze vervolgens in brand gestoken, wat resulteerde in ernstige brandwonden voor het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het opzettelijk heeft gedaan, met de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een proeftijd van twee jaar, en er zijn bijzondere voorwaarden opgelegd. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 21.056,-, ter compensatie van de geleden schade. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-199441-22
Datum uitspraak: 30 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. D.G.M. van den Hoogen, advocaat te Leiden.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag en opzettelijke brandstichting;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering met de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Een alternatief scenario voor het ontstaan van de brand kan niet worden uitgesloten en de door de officier van justitie genoemde bewijsmiddelen zijn niet redengevend voor een bewezenverklaring.
4.1.2.
Beoordeling
Op 21 januari 2022, omstreeks 22:45 uur, ontvangt de politie een brandmelding betreffende het “kraakpand” aan de [adres 2] in Capelle aan den IJssel. Ter plaatse wordt het slachtoffer, [slachtoffer] , aangetroffen met eerste- en tweedegraads brandwonden op zijn lichaam. Hij verklaart dat hij die avond met zijn vriendin naar huis is gegaan en in de slaapkamer in slaap is gevallen. Vervolgens werd hij wakker door hevige pijn en ontdekte hij dat hij en zijn bed in brand stonden.
Kort hierna, omstreeks 23:30 uur, wordt een verwarde vrouw aangetroffen in een woning aan de [naam locatie] in Rotterdam. Dit blijkt de verdachte te zijn. Zij verklaarde uit zichzelf dat zij haar vriend waarschijnlijk in brand had gestoken, dat zij in haar gekkigheid met vuur bezig was en dat het bed van haar vriend ineens in brand stond. In paniek zou zij vervolgens het pand hebben verlaten.
Het slachtoffer verklaart een dag later in zijn aangifte dat hij de verdachte in de deuropening van zijn slaapkamer zag staan toen hij wakker werd van de brand. Hij heeft om hulp gevraagd, maar de verdachte zou zijn weggelopen en het pand hebben verlaten. Deze verklaring wordt ondersteund door het Whatsapp-bericht dat de verdachte later naar het slachtoffer heeft gestuurd waarin staat:
“Ik was weggelopen, want ik dacht logische reactie is dat jij me dood zou maken. Ik dacht jij gaat me dood maken als ik je nog help.”
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte de brand aan de [adres 2] heeft veroorzaakt.
Dat zij dit met (voorwaardelijk) opzet heeft gedaan, leidt de rechtbank af uit de bevindingen van het forensisch onderzoek, waaruit het volgende blijkt. In de slaapkamer, waarin de politie het slachtoffer vond, werden een geopende fles met het opschrift “brandspiritus 85%” met daarin nog een restant brandspiritus en een werkende keukenbrander aangetroffen. Verder werd buiten de deur van de slaapkamer een zwart vest met daarop brandresten en brandversneller aangetroffen. In de douche op de begane grond, waar het slachtoffer geprobeerd heeft de brand te blussen, werd ook een stuk spijkerbroek met brandversneller gevonden. Nader onderzoek van het NFI wijst uit dat op de kleding van het slachtoffer, rondom zijn bed en matras, en op de stapel met kleding een product werd aangetroffen dat overeenkomsten met brandspiritus vertoonde. De forensische onderzoekers concluderen dat een gemeen gevaar voor goederen en een levensgevaar voor personen door deze brand is opgetreden.
Gelet hierop komt de rechtbank tot de vaststelling dat de verdachte het op een matras liggende slachtoffer met brandspiritus heeft overgoten of besprenkeld en vervolgens in brand heeft gestoken. Daardoor hebben ook het bed, het hoofdkussen, het hoofdbord en een tas vlam gevat. De rechtbank acht daarmee de opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is, bewezen. Naast de bewezen opzettelijke brandstichting, acht de rechtbank daarmee ook de poging tot doodslag bewezen. Door het slapende slachtoffer met brandspiritus, een uiterst brandbare stof, te overgieten en vervolgens in brand te steken, terwijl algemeen bekend is dat vuur snel om zich heen kan grijpen en dat ook rookgassen en roet ernstige verwondingen of de dood tot gevolg kunnen hebben, heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Het verweer dat een alternatief scenario voor het ontstaan van de brand niet kan worden uitgesloten, is onvoldoende onderbouwd en vindt overigens geen enkele steun in het dossier en wordt daarom door de rechtbank verworpen.
4.1.3
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten (poging tot doodslag en opzettelijke brandstichting) wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
zij op
of omstreeks21 januari 2022 te Capelle aan den IJssel
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven:
- spiritus
, althans een ontbrandbare (vloei)stof, over
/opdie [slachtoffer] en
/ofhet bed
waarop die [slachtoffer] lag en
/ofgoederen in de directe nabijheid van die [slachtoffer]
heeft gegoten/gesprenkeld
/gebrachten
/of-
(vervolgens
)die spiritus heeft aangestoken en
/ofgoederen in de directe nabijheid
van die [slachtoffer] in brand heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
primair
zij op
of omstreeks21 januari 2022 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning
(aan de [adres 2]
)door
- spiritus
, althans een ontbrandbare (vloei)stof,over
/op[slachtoffer] en
/ofhet bed
waarop die [slachtoffer] lag en
/ofgoederen in de directe nabijheid van [slachtoffer] te
gieten/sprenkelen
/brengenen
/of-
(vervolgens
)een brandende keukenbrander
, althans open vuur,in aanraking te
brengen met die spiritus
, althans een ontbrandbare (vloei)stof,en
/ofmet goederen
in de directe nabijheid van die [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan het lichaam van die [slachtoffer] en
/ofhet bed en
/of de/het
matras
(sen)waarop die [slachtoffer] zich bevond en
/ofkleding en
/oftapijt geheel of
gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen, te weten die woning en
/of omliggende woningenen de zich
in die woning
en/of omliggende woningenbevindende goederen en
/oflevensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen (te weten F.
[slachtoffer] en
/ofin omliggende woningen aanwezige personen), te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van

1..poging tot doodslag,

en
2.
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1
Standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat ten tijde van het begaan van deze feiten sprake was van een psychische stoornis. De feiten kunnen haar daarom niet toegerekend worden.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Voor het aannemen van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, moet sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte. Deze stoornis moet aanwezig zijn geweest op het moment van het bewezenverklaarde. Ook moet er een causaal verband zijn tussen de stoornis en het bewezen verklaarde. Bovendien moet die stoornis zodanig zijn, dat zij aan de toerekening van het feit aan verdachte in de weg staat.
Volgens het NIPF-rapport van 30 juni 2023, opgesteld door psychiater [persoon A] en psycholoog [persoon B] (hierna: het NIPF-rapport) is bij de verdachte sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Het middelengebruik van de verdachte heeft gefunctioneerd als een inadequate copingstrategie en heeft geleid tot afhankelijkheid. De persoonlijkheidsontwikkeling is hierdoor ook verstoord geraakt en heeft waarschijnlijk psychotische fenomenen veroorzaakt. Hierdoor wordt een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis ook aanwezig geacht. Daarnaast is bij de verdachte sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en mogelijk van ADHD en schizofrenie. Hoe deze psychische problematiek heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde feit is niet goed duidelijk geworden. Omdat de verdachte zegt zich niet te kunnen herinneren wat er is gebeurd, kon geen goede delictanalyse opgesteld worden. Enerzijds is het (zeer) voorstelbaar dat haar problematiek heeft doorgewerkt, anderzijds zou er ook sprake geweest kunnen zijn van een meer uitgedacht plan met meerdere momenten waarop zij had kunnen bijsturen. Ten aanzien van het geheugenverlies tijdens het ten laste gelegde is het voorstelbaar dat het een periode is geweest die in een roes aan haar voorbij ging. Het is echter minder voorstelbaar dat zij helemaal geen herinneringen heeft aan het bewezenverklaarde feit. Gezien de onduidelijkheden in de delictanalyse en het ontbreken van een betrouwbare risicoanalyse, kan er geen advies gegeven worden over het strafrechtelijk kader. Het is niet duidelijk in hoeverre de psychische problematiek van de verdachte (specifiek) verband houdt met het ten laste gelegde.
De rechtbank stelt op grond van het hiervoor genoemde rapport en het verhandelde ter zitting vast dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit sprake was van een psychische stoornis. Zij ziet in het dossier echter geen aanwijzingen om aan te nemen dat die stoornis zodanig was dat zij (geheel) aan toerekening van het feit in de weg staat. In dit kader weegt de rechtbank mee dat de verdachte na het plegen van het feit aan het slachtoffer een Whatsapp-bericht heeft gezonden waarin zij schrijft: “
Ik was weggelopen want ik dacht logische reactie is dat jij me dood zou maken”. Hiernaast is vastgesteld dat de verdachte brandspiritus over het slachtoffer en zijn bed heeft gegoten alvorens hem in brand te steken, maar in haar eerste verklaring aan de politie vertelt zij slechts dat zij in haar gekkigheid met vuur bezig was. De rechtbank ziet hierin – mede gelet op wat de deskundigen hierover hebben geschreven ten aanzien van het geheugenverlies – aanleiding om het vermeende (gehele) geheugenverlies niet aannemelijk te achten en concludeert bovendien dat zij tot op zekere hoogte in staat was haar gedachten te sturen en het risico van haar handelen in te schatten.
Het verweer dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit wordt daarom verworpen. De verdachte is dus strafbaar. In paragraaf 7.4 zal de rechtbank ingaan op de vraag of de feiten in verminderde mate aan de verdachte dienen te worden toegerekend.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door middel van een opzettelijke brandstichting. Terwijl haar toenmalige partner in zijn slaapkamer lag te slapen, heeft de verdachte hem overgoten met brandspiritus en hem vervolgens in brand gestoken. Het slachtoffer werd wakker door de hevige pijn en heeft, dankzij zijn eigen doortastend optreden, zijn dood of potentieel dodelijk letsel kunnen voorkomen. Wel heeft het slachtoffer ernstige brandwonden opgelopen, waaronder eerste- en tweedegraads brandwonden op zijn rug. Uit de tijdens de zitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat hij tot op heden lichamelijke en psychische klachten ondervindt van de brand. Hij heeft last van herbelevingen en angst- en paniekaanvallen en zal de rest van zijn leven geconfronteerd worden met de littekens op zijn lichaam. Het moet een uiterst beangstigende en traumatiserende situatie voor het slachtoffer zijn geweest. In de slachtofferverklaring heeft het slachtoffer het zo verwoord: “De fysieke pijn draag ik elke dag met me mee. Ik heb blijvende brandwonden, littekens en beperkingen. Maar de psychische pijn is minstens zo heftig: angst, paniek, nachtmerries en een constant gevoel van onveiligheid. (...) Wat dit alles nóg zwaarder maakt, is het besef dat het nog erger had kunnen aflopen.” Door aldus te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering
De reclassering heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 december 2023 en 3 juni 2025. Uit de rapporten volgt dat ten tijde van het plegen van het feit sprake was ernstige problematiek bij de verdachte. Zij had een problematische relatie met het slachtoffer, woonde in een kraakpand, had geen dagbesteding of steunend netwerk en gebruikte regelmatig haar medicatie niet. Daarnaast was zij verslaafd aan verschillende soorten drugs, waardoor zij psychisch zeer instabiel raakte. Inmiddels heeft de verdachte een grote omschakeling gemaakt en heeft zij, na een aantal maanden van klinische behandeling, enige psychische stabiliteit hervonden. Zij is medicatietrouw en heeft, op een eenmalige terugval na, sinds haar aanhouding geen middelen gebruikt. Het contact met haar familie is hersteld en zij heeft gebroken met haar oude netwerk. Verder heeft zij haar leefomstandigheden proberen te verbeteren door het vinden van dagbesteding. Het lukt haar nog niet zelfstandig om deze positieve veranderingen structureel door te voeren en te behouden. De inschatting is dat de verdachte nog langdurig begeleiding en behandeling nodig zal hebben om haar leven verder vorm te kunnen geven en haar stabiliteit te vergroten. Daarom adviseert de reclassering om aan de verdachte forensische begeleiding en, indien nodig, ook forensische zorg op te leggen. Dit kan het beste door bijzondere voorwaarden te koppelen aan een voorwaardelijk strafdeel, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugs- en alcoholverbod, een contactverbod met het slachtoffer, een inspanningsverplichting ten aanzien van de dagbesteding en het monitoren van relaties.
NIFP-rapportage
Volgens het NIFP-rapport, voor zover hier relevant, is het van belang de ingezette behandeling te continueren om zo het mentale welzijn van de verdachte te bevorderen en te voorkomen dat zij opnieuw in dezelfde situatie terechtkomt. Ook moet er blijvend ingezet worden op medicatiegebruik, het verder stabiliseren en behandelen van de problematiek, het voorkomen van terugval in middelengebruik, dagbesteding, procesdiagnostiek naar ADHD en schizofrenie, monitoren van eventuele gewelddadige opvattingen en het ontwikkelen en versterken van beschermende factoren. Tot slot is het van belang om de thuissituatie te monitoren. Een klinische opname wordt niet nodig geacht, aangezien de verdachte met de huidige zorg al langere tijd redelijk stabiel functioneert en geen sprake meer is geweest van strafrechtelijk ingrijpen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op de bevindingen in de rapportage van het NIFP, stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van een psychische stoornis ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Op basis van de rapportage, de inhoud van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken, stelt de rechtbank bovendien vast dat deze stoornis in enige mate heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde feit. Dat betekent dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan de verdachte zal worden toegerekend.
Verder wordt in aanmerking genomen dat in deze zaak sprake is van overschrijding van
de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van
de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze overschrijding is niet
aan de verdachte te wijten. De zaak had dus eerder op zitting moeten zijn gebracht en moeten zijn behandeld. In strafmatigende zin houdt de rechtbank dan ook rekening met dit langdurige tijdsverloop.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Gezien de kwetsbaarheid van de verdachte en de noodzaak tot voortzetting van haar behandeling en begeleiding ligt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in de rede. Omdat wel een stok achter de deur nodig is zal de rechtbank – overeenkomstig de eis van de officier van justitie – een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van één jaar. Omdat de deskundigen begeleiding en behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek noodzakelijk achten en de rechtbank die noodzaak onderschrijft, zullen in het kader van die voorwaardelijke straf de hierna te noemen voorwaarden worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en haar leven verder te stabiliseren.
De rechtbank zal niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gelasten nu niet kan worden vastgesteld dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] , ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 42.256,- aan materiële schade en een vergoeding van € 25.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 15.000,-.
Ten aanzien van de materiële schade is gevorderd de benadeelde partij, voor zover de vordering ziet op de medische kosten en de kosten voor de dierenarts, niet-ontvankelijk te verklaren. De kosten voor de dierenarts zijn niet onderbouwd en het is niet zeker of de medische kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De overige materiële kosten (te weten de kosten voor verlies van inboedel, mantelzorg en traumabegeleiding) vindt de officier van justitie redelijk en billijk. Deze kosten dienen in hun geheel te worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat niet-ontvankelijkheid dient te volgen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vergoeding voor de immateriële schade van € 25.000,- te matigen. Ten aanzien van de materiële schadeposten is bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren wegens onvoldoende (concrete) onderbouwing.
8.3.
Beoordeling
Immateriële schade
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting namens de benadeelde partij naar voren is gebracht, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde ernstig en blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarmee is de grondslag voor immateriële schadevergoeding gegeven. Bij de bepaling van het toe te wijzen bedrag heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij bedragen die in vergelijkbare zaken met soortgelijke feiten en opgelopen letsels doorgaans worden toegekend. De rechtbank stelt de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op € 20.000,-. Daarbij is met name gekeken naar de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, het daardoor opgelopen lichamelijk letsel en de grote impact die het voorval op het leven van de benadeelde partij heeft (gehad).
Materiële schade
De benadeelde partij zal voor wat betreft de medische kosten, de kosten van psycholoog/ traumabegeleiding en de kosten voor de dierenarts, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat deze schadeposten niet zijn onderbouwd. Ten aanzien van de schade door verlies van inboedel (door ontruiming door de verhuurder) is niet komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten. Ook voor dat deel zal de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De kosten voor de mantelzorg à € 1.056,- zijn gezien het letsel en de langdurige herstelperiode voldoende onderbouwd en overigens door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat deze kosten volledig zullen worden toegewezen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 januari 2022.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van
€ 21.056,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 63, 287 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Fivoor op het adres [adres 3] , [plaats] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
de veroordeelde zal zich laten behandelen door Parnassia, Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart bij Parnassia. Indien deze behandeling niet meer passend is of gestaakt wordt, dient de veroordeelde zich onder behandeling te stellen bij de Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie, een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht. Het verblijf start alsdan zo snel mogelijk. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. de veroordeelde zal zich onthouden van contact met [slachtoffer] (geboren op [geboortdatum] 1980), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
7. de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van passende dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
8. De veroordeelde zal openheid geven over het aangaan en verloop van persoonlijke relaties;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 21.056 (zegge: eenentwintigduizend zesenvijftig euro), bestaande uit € 1.056,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de materiële vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde voor wat betreft de immateriële schade;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 21.056 (zegge: eenentwintigduizend zesenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 21.056niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
140dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en J. Langeveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 21 januari 2022 te Capelle aan den IJssel
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven:
- spiritus, althans een ontbrandbare (vloei)stof, over/op die [slachtoffer] en/of het bed
waarop die [slachtoffer] lag en/of goederen in de directe nabijheid van die [slachtoffer]
heeft gegoten/gesprenkeld/gebracht en/of
- (vervolgens) die spiritus heeft aangestoken en/of goederen in de directe nabijheid
van die [slachtoffer] in brand heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 januari 2022 te Capelle aan den IJssel,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere
brandwonden op het lichaam, heeft toegebracht door opzettelijk:
- spiritus, althans een ontbrandbare (vloei)stof, over/op die [slachtoffer] en/of het bed
waarop die [slachtoffer] lag en/of goederen in de directe nabijheid van die [slachtoffer] te
gieten/sprenkelen/brengen en/of
- (vervolgens) die spiritus aan te steken en/of goederen in de directe nabijheid van
die [slachtoffer] in brand te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht ofzou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 januari 2022 te Capelle aan den IJssel
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- spiritus, althans een ontbrandbare (vloei)stof, over/op die [slachtoffer] en/of het bed
waarop die [slachtoffer] lag en/of goederen in de directe nabijheid van die [slachtoffer]
heeft gegoten/gesprenkeld/gebracht en/of
- (vervolgens) die spiritus heeft aangestoken en/of goederen in de directe nabijheid
van die [slachtoffer] in brand heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

2..

zij op of omstreeks 21 januari 2022 te Capelle aan den IJsselopzettelijk brand heeft gesticht in een woning (aan de [adres 2] ) door- spiritus, althans een ontbrandbare (vloei)stof, over/op [slachtoffer] en/of het bedwaarop die [slachtoffer] lag en/of goederen in de directe nabijheid van [slachtoffer] tegieten/sprenkelen/brengen en/of- (vervolgens) een brandende keukenbrander, althans open vuur, in aanraking tebrengen met die spiritus, althans een ontbrandbare (vloei)stof, en/of met goederenin de directe nabijheid van die [slachtoffer] ,ten gevolge waarvan het lichaam van die [slachtoffer] en/of het bed en/of de/hetmatras(sen) waarop die [slachtoffer] zich bevond en/of kleding en/of tapijt geheel ofgedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeengevaar voor goederen, te weten die woning en/of omliggende woningen en de zichin die woning en/of omliggende woningen bevindende goederen en/oflevensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen (te weten [slachtoffer] en/of in omliggende woningen aanwezige personen), te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 januari 2022 te Capelle aan den IJssel in een woning (aan de [adres 2] )
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam,
- spiritus, althans een ontbrandbare (vloei)stof, in aanraking heeft gebracht met het
lichaam van en/of het bed waarop die lag en/of goederen in de
directe nabijheid van en/of
- (vervolgens) een brandende keukenbrander, althans open vuur, in aanraking heeft
gebracht met die spiritus, althans een ontbrandbare (vloei)stof, en/of met goederen
in de directe nabijheid van die ,
ten gevolge waarvan het lichaam van die en/of het bed en/of de/het
matras(sen) waarop die zich bevond en/of kleding en/of tapijt geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen, te weten die woning en/of omliggende woningen en de zich
in die woning en/of omliggende woningen bevindende goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen (te weten [slachtoffer]
en/of in omliggende woningen aanwezige personen), te duchten was;
[adres 2]
( art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 158 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)