ECLI:NL:RBROT:2025:12841

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
C/10/699675 / KG ZA 25-438
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van de behandeling van een kort geding inzake aanbesteding voor de levering van polyelektrolyt

In deze zaak heeft VTA Austria GmbH, een rechtspersoon gevestigd in Oostenrijk, een kort geding aangespannen tegen het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) naar aanleiding van een gunningsbeslissing in een mini-competitie voor de levering van polyelektrolyt voor een afvalwaterzuiveringsinstallatie. VTA werd uitgesloten van de mini-competitie omdat het door hen ingediende polyelektrolyt niet voldeed aan de garantie-eisen die door HHSK waren gesteld. VTA betwist deze uitsluiting en stelt dat de mini-competitie niet in overeenstemming met het gelijkheids- en transparantiebeginsel heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de mini-competitie aan de aanbestedingsstukken voldeed, maar dat onduidelijk is of alle inschrijvers gelijke kansen hebben gehad. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten de behandeling van de zaak te heropenen om verdere argumenten en bewijsstukken van beide partijen te ontvangen. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 augustus 2025, en de uitspraak werd gedaan op 20 augustus 2025. De zaak wordt opnieuw behandeld op 17 september 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/699675 / KG ZA 25-438
Vonnis in kort geding van 20 augustus 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
VTA AUSTRIA GMBH,
gevestigd te Rottenbach, Oostenrijk,
eiseres,
advocaten: mrs. J.F. van Nouhuys en C.R.V. Lagendijk te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HOOGHEEMRAADSCHAP VAN SCHIELAND EN DE KRIMPENERWAARD,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaten: mrs. V. Jasarevic en M.A. Visser te Zwolle.
Partijen worden hierna VTA en HHSK genoemd.
De zaak in het kort
VTA heeft deelgenomen aan een door HHSK georganiseerde mini-competitie voor de levering van polyelektrolyt voor de afvalwaterzuiveringsinstallatie van HHSK in Kralingseveer. Omdat na een praktijktest bleek dat het polyelektrolyt waarmee VTA had ingeschreven niet aan de door HHSK gestelde garantie-eisen voldeed, heeft HHSK VTA uitgesloten van de mini-competitie. Daarbij heeft HHSK aan VTA laten weten dat zij voornemens is om de overeenkomst met een andere partij te sluiten. Met dit kort geding komt VTA op tegen deze gunningsbeslissing. Zij stelt dat de mini-competitie in strijd met het gelijkheidsbeginsel en transparantiebeginsel heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de mini-competitie aan de aanbestedingsstukken heeft beantwoord. Onduidelijk is echter of de inschrijvers ook feitelijk dezelfde kansen hebben gehad. Daarmee bestaat aanleiding om de behandeling van de zaak te heropenen.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 mei 2025,
  • de akte houdende overlegging producties van VTA, met producties 1 tot en met 11,
  • de schriftelijke reactie van HHSK, met producties A en B,
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties van VTA, met producties 12 en 13,
  • de aanvullende productie C van HHSK,
  • de pleitaantekeningen van mr. Nouhuys,
  • de pleitnota van mr. Jasarevic.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2025.

2.De feiten

2.1.
Eind 2023 heeft HHSK met andere waterschappen een dynamisch aankoopsysteem (DAS) ingesteld voor de aankoop van polyelektrolyt (PE). VTA is met vijf andere partijen toegelaten tot het DAS. VTA is de huidige PE-leverancier van HHSK.
2.2.
Op 16 januari 2025 heeft HHSK op het online platform Mercell de “
Uitnodigingsbrief Minicompetitie DAS Polyelectroliet t.b.v. Slibontwateringsinstallatie (SOI) locatie AWZI Kralingseveer” (hierna: de uitnodigingsbrief) gepubliceerd. Daarin heeft HHSK de partijen binnen het DAS, waaronder VTA, uitgenodigd om deel te nemen aan een mini-competitie voor de levering van PE voor de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) van HHSK in Kralingseveer. De uitnodigingsbrief vermeldt dat de overeenkomst wordt gesloten met de inschrijver die op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding (BPKV) de economisch meest voordelige inschrijving heeft gedaan.
2.2.1.
PE wordt gebruikt voor de ontwatering van slib in een slibontwateringsinstallatie (SOI). Het ontwateren van slib gebeurt met een decanteer-centrifuge (hierna: de centrifuge). Vanuit een slibbuffertank wordt het slib aangevoerd naar de centrifuge, waarna PE, nadat dit is aangelengd met water, aan het slib wordt toegevoegd. In de centrifuge wordt het water uit het slib geslingerd. Na het centrifugeren ontstaan twee stromen: 1) ontwaterd slib en 2) centraat. Het ontwaterde slib wordt afgevoerd naar een slibverwerkingsinstallatie voor verdere verwerking. Het centraat is het afvalwater dat vrijkomt bij het ontwateren van het slib en wordt teruggeleid naar de AWZI.
2.2.2.
In paragraaf 2.5 van de uitnodigingsbrief is de minicompetitie beschreven. De minicompetitie bestaat uit twee fasen:
-
fase 1betreft de laboratoriumtest. In deze fase nemen alle deelnemers op dezelfde dag een monster van het slib in de slibbuffertank om dit in hun eigen laboratoria te testen. Daarmee kan onder andere het drogestofgehalte in het ingaande slib worden vastgesteld. Het drogestofgehalte in het ingaande slib betreft het percentage vaste stof (partikels) in het slib. Na de laboratoriumtest kunnen de deelnemers een inschrijving indienen die bestaat uit een prijs in euro’s per kg product, maximaal één type PE waarmee getest zal worden en de activiteit van het PE.
-
fase 2betreft de locatietest die bestaat uit een inregeldag en een praktijkdag. Op de inregeldag krijgt de inschrijver van 08:00 tot 16:00 uur de tijd voor het inregelen van de centrifuge met het PE waarmee is ingeschreven. Daarna draait de centrifuge met datzelfde PE over nacht tot de start van de praktijkdag. Op de praktijkdag wordt voor 08:00 uur een monster van het ingaande slib genomen. Van 08:00 tot 09:00 uur kunnen de instellingen van de centrifuge door de procesvoerder in overleg met de inschrijver nog worden aangepast. Daarna neemt HHSK tussen 09:00 en 15:00 uur vier monsters van het ontwaterde slib, die door het laboratorium AQUON worden geanalyseerd.
De locatietest vindt voor iedere inschrijver op andere dagen plaats, alle in de periode van 4/5 maart 2025 tot en met 8/9 april 2025.
2.2.3.
Met de resultaten van de monsters van de praktijkdag wordt vastgesteld of aan de in paragraaf 4.2.4.1 van de uitnodigingsbrief genoemde garantie-eisen is voldaan:
“De garantie-eisen waaraan voldaan moet worden zijn:
• Bedrijfsvoering gegevens (incl. indicatie huidig PE-verbruik)
o 21 kg actief PE/ton ds [vzr: droge stof]
• De eisen die gelden ten aanzien van de Doorzet:
o 800 kg ds/uur
• Jaargemiddelde drogestofgehalte
o Ingang slib: 4,3% ds
o Ontwaterde slib: 22,3% ds
• Het gerealiseerde drogestofgehalte
o Minimaal drogestofgehalte: 21,0%
• De Rekenfactor: gemiddelde prijsslibverwerking € 102,22/ton slib (excl. BTW)
• De verwachte slibproductie (ton ds/jaar)
o 6900 ton ds/jaar
• De Seizoensfactor behorende bij deze installatie
o deze is niet van toepassing omdat alle praktijktesten achter elkaar gaan plaatsvinden
• De garantie-eisen die gelden ten aanzien van het centraat en ontwaterde slib:
o minimale droge stof van ontwaterde slib: 21,0 %
o maximale onopgeloste bestanddelen van centraat: 500 mg/ltr
• De te hanteren staffel voor de beoordeling van de centraatkwaliteit:
o Gravimetrische analyse
• Een continue en ongestoorde bedrijfsvoering (zowel in de SII [vzr: de slibindikkingsinstallatie], SOI als ook de overige onderdelen van de rwzi [de vzr leest: AWZI] die in aanraking komen met PE of restanten daarvan).”
De doorzet ziet op de drogestofbelasting van de centrifuge tijdens het ontwateren van slib. Ds/uur staat voor het aantal kg per uur aan droge stof dat de centrifuge ingaat.
In de paragrafen 4.2.4.2 en 4.2.4.3 van de uitnodigingsbrief staat dat als uit de resultaten van de praktijkdag blijkt dat de inschrijver niet voldoet aan de garantie-eisen de inschrijver wordt uitgesloten van de mini-competitie. In dat geval worden de kosten van het verbruikte PE niet door HHSK vergoed (paragraaf 2.5.3 van de uitnodigingsbrief).
Indien wel wordt voldaan aan de garantie-eisen wordt getoetst aan de gunningcriteria prijs en kwaliteit. De BPKV-score wordt bepaald aan de hand van de formule A + B + C + D, waarbij A staat voor de kosten van de slibverwerking, B voor de kosten van het PE, C voor de kwaliteit van het centraat en D voor de CO₂-voetafdruk.
2.2.4.
In paragraaf 2.5.3 van de uitnodigingsbrief staat dat eventuele bezwaren met betrekking tot de locatietest binnen twee werkdagen na het ontstaan van de situatie waarop het bezwaar betrekking heeft schriftelijk moeten worden ingediend via Mercell.
2.3.
Op 28 januari 2025 hebben alle inschrijvers een monster genomen uit de slibbuffertank. VTA heeft het monster in haar laboratorium in Oostenrijk geanalyseerd en een drogestofgehalte in het ingaande slib van 4,34% gemeten.
2.4.
Vervolgens heeft VTA vragen gesteld aan HHSK over het onderhoud aan de slibgistingstanks tijdens de minicompetitie en de samenstelling van het slib in de periode tussen het ophalen van het slib tot en met het uitvoeren van de praktijktesten (onder andere vraag 22). Daarop heeft HHSK in de Nota van Inlichtingen geantwoord:
“Hierbij garandeert HHSK dat het aangekondigde onderhoud en het in gebruik nemen van de Themista-installatie niet tijdens de gehele minicompetitie plaatsvindt. De slibsamenstelling zal daarmee tijdens de periode tussen het ophalen van het slib tot en met de uitvoering van alle praktijktesten ongewijzigd blijven.”
2.5.
Op 18 februari 2025 heeft VTA een inschrijving ingediend.
2.6.
Op 8 en 9 april 2025 heeft de locatietest van VTA plaatsgevonden. Zowel op de inregeldag als op de praktijkdag heeft VTA het ingaande slib door middel van snelmetingen geanalyseerd. Volgens de snelmetingen van VTA bedroeg het drogestofgehalte in het ingaande slib op 8 april 2025 3,89% en op 9 april 2025 3,71%.
2.7.
Bij brief van 9 april 2025 heeft [naam 1], manager Benelux bij VTA, aan HHSK laten weten dat VTA tijdens de inregeldag en praktijkdag had geconstateerd dat het drogestofgehalte in het ingaande slib afweek van de gegarandeerde 4,3%. Namens VTA heeft [naam 1] bezwaar gemaakt tegen de locatietest en HHSK verzocht om de minicompetitie ongeldig te verklaren of met een maatregel te komen waarmee iedere inschrijver op basis van de werkelijke slibsamenstelling c.q. een correcte garantie-eis opnieuw een passend aanbod kan doen inclusief een herziene locatietest.
2.8.
Bij brief van 25 april 2025 heeft [naam 2], adviseur inkoop & aanbestedingen bij HHSK, het bezwaar van VTA van de hand gewezen. Zij heeft opgemerkt dat AQUON tijdens de laboratoriumtest een drogestofgehalte in het ingaande slib van 3,99% heeft gemeten en tijdens de inregel- en praktijkdag van VTA een drogestofgehalte van respectievelijk 3,68% en 3,69%. Volgens [naam 2] vallen deze gehaltes binnen de normale bandbreedte van het slibproces en betreft het in de uitnodigingsbrief genoemde drogestofgehalte van 4,3% een jaargemiddelde. Verder heeft [naam 2] toegelicht dat HHSK meent dat de metingen van AQUON niet in strijd zijn met de door HHSK uitgesproken verwachting dat de slibsamenstelling tijdens de mini-competitie niet zou wijzigen, aangezien het gebruikelijk is dat het drogestofgehalte fluctueert.
2.9.
Bij brief van 29 april 2025 heeft [naam 1] namens VTA een klacht ingediend bij het klachtenmeldpunt van HHSK. Bij brief van 8 mei 2025 heeft [naam 3], adviseur inkoop & aanbestedingen bij HHSK, laten weten dat HHSK meent dat de minicompetitie conform de voorwaarden in de uitnodigingsbrief heeft plaatsgevonden.
2.10.
Bij brief van 9 mei 2025 (hierna: de gunningsbeslissing) heeft [naam 2] aan VTA laten weten dat haar inschrijving niet voor gunning in aanmerking komt omdat de onopgeloste bestanddelen van het centraat maximaal 500 mg/l mogen zijn en uit de monsters is gebleken dat het filtraat hoger is dan 500 mg/l. Daarnaast komt de inschrijving volgens HHSK niet voor gunning in aanmerking omdat het minimale drogestofgehalte in het ontwaterde slib 21% moet zijn en uit de monsters is gebleken dat het drogestofgehalte lager is dan 21%. Verder heeft [naam 2] geschreven dat de economisch meest voordelige inschrijving door Brenntag Nederland B.V. (hierna: Brenntag) is ingediend en dat HHSK voornemens is om de opdracht aan Brenntag te gunnen.

3.Het geschil

3.1.
VTA vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
  • HHSK verbiedt om de gunningsbeslissing ten uitvoer te leggen en verbiedt om de opdracht te gunnen aan Brenntag,
  • HHSK gebiedt om alle inschrijvers, waaronder VTA, te onderwerpen aan een overeenkomstige praktijktest, hetgeen onder meer betekent dat het slib waarmee de praktijktest zal worden uitgevoerd telkens de samenstelling heeft zoals door HHSK in de uitnodigingsbrief kenbaar is gemaakt,
  • HHSK gebiedt om de inschrijvingen na afloop van de door de inschrijvers uitgevoerde praktijktesten opnieuw te beoordelen en een nieuwe gunningsbeslissing te nemen,
  • een en ander voor zover HHSK de opdracht nog wenst op te dragen,
subsidiair:
  • HHSK verbiedt om de gunningsbeslissing ten uitvoer te leggen en verbiedt om de opdracht te gunnen aan Brenntag,
  • HHSK gebiedt om de mini-competitie in te trekken en ingetrokken te houden,
  • indien en voor zover HHSK de opdracht nog wenst te gunnen gebiedt de opdracht opnieuw met een mini-competitie aan te besteden,
primair en subsidiair:
  • aan elk gebod en verbod een dwangsom verbindt van € 100.000,00,
  • HHSK veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
HHSK concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van VTA dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van VTA in de proceskosten met wettelijke rente.

4.De beoordeling

VTA heeft kort geding tijdig ingesteld

4.1.
In paragraaf 3.4 van de uitnodigingsbrief staat dat afgewezen inschrijvers gedurende tien kalenderdagen na dagtekening van de gunningsbeslissing een kort geding aanhangig kunnen maken bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. VTA heeft haar dagvaarding binnen de gestelde termijn uitgebracht.
VTA heeft tijdig geklaagd
4.2.
HHSK voert als meest verstrekkende verweer dat VTA te laat aan de orde heeft gesteld dat HHSK inschrijvers ongelijk zou hebben behandeld. Daarbij heeft zij gewezen op paragraaf 1.5 van de uitnodigingsbrief, waarin staat dat fouten, omissies en tegenstrijdigheden in de aanbestedingsstukken uiterlijk voor het sluiten van de inschrijvingstermijn gemeld moeten worden. Ook heeft ze een beroep gedaan op paragraaf 2.5.3 van de uitnodigingsbrief, die vermeldt dat bezwaren tegen de praktijktest binnen twee dagen na het ontstaan van die bezwaren moeten worden gemeld.
Het verweer van HHSK slaagt niet. VTA heeft pas tijdens de inregeldag geconstateerd dat het drogestofgehalte in het ingaande slib lager was dan 4,3%. Uit haar analyse van het monster van het tijdens de laboratoriumtest afgenomen slib bleek namelijk een drogestofgehalte van 4,34%, dat aansloot bij haar verwachting dat het drogestofgehalte 4,3% zou zijn. Zij had hierover dus niet eerder dan op de inregeldag kunnen klagen. Het betreft daarmee geen fout, omissie of tegenstrijdigheid in de uitnodigingsbrief, maar een bezwaar dat VTA tijdens de locatietest heeft geconstateerd. Op de dag van de praktijktest heeft [naam 1] bij HHSK gemeld dat het gemeten drogestofgehalte lager was dan 4,3% (zie hiervoor in 2.7.). Dat is binnen twee dagen na de constatering van het bezwaar en daarmee conform paragraaf 2.5.3 van de uitnodigingsbrief.
bezwaren van VTA
4.3.
VTA stelt dat HHSK bij de organisatie van de mini-competitie onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens VTA is de uitkomst van de mini-competitie op willekeur gebaseerd omdat de mini-competitie niet voldeed aan aanbestedingsrechtelijke beginselen zoals het gelijkheids- en transparantiebeginsel. Daartoe heeft VTA als eerste bezwaar opgeworpen dat de inschrijvers niet allemaal aan dezelfde praktijktest zijn onderworpen; het slib had steeds een andere samenstelling. Haar tweede bezwaar is dat VTA haar praktijktest heeft uitgevoerd met slib van een andere samenstelling dan genoemd in de uitnodigingsbrief; het ingaande slib had geen drogestofgehalte van 4,3% maar van 3,71%. Het PE waarmee VTA heeft ingeschreven was echter samengesteld voor slib met een drogestofgehalte van 4,3%.
De voorzieningenrechter bespreekt hierna eerst het tweede bezwaar van VTA.
jaargemiddelde drogestofgehalte 4,3%
4.4.
Zowel VTA als AQUON hebben tijdens de laboratoriumtest en de locatietest het drogestofgehalte in het ingaande slib gemeten. Die metingen hebben tot verschillende resultaten geleid (zie 2.3., 2.6. en 2.8.). De voorzieningenrechter gaat uit van de juistheid van de metingen van AQUON, omdat AQUON een onafhankelijk en gecertificeerd laboratorium betreft en uit de uitnodigingsbrief volgt dat haar metingen leidend zijn.
4.5.
Tijdens de inregeldag en de praktijkdag van VTA heeft AQUON een drogestofgehalte van respectievelijk 3,68% en 3,69% gemeten. Dit is duidelijk lager dan het in de uitnodigingsbrief genoemde jaargemiddelde van 4,3%. De vraag die voorligt, is of de locatietest daarmee heeft beantwoord aan de uitnodigingsbrief.
Voor de beantwoording van die vraag moet worden gekeken naar de uitnodigingsbrief. Daarmee gaat het om de uitleg van een aanbestedingsstuk. Bij de uitleg van aanbestedingsstukken moet de zogenaamde CAO-norm worden toegepast. Die norm houdt in dat de bewoordingen van de bepalingen van de aanbestedingsstukken, gelezen in het licht van de gehele tekst van die stukken, in beginsel doorslaggevend zijn. Daarbij moeten de stukken worden uitgelegd zoals een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver dat zou doen.
4.6.
In de paragrafen 2.5.1 en 4.2.4.1 van de uitnodigingsbrief is bepaald aan welke garantie-eisen door inschrijvers moet worden voldaan (zie ook 2.2.3. hiervoor). Daarbij is vermeld dat het jaargemiddelde van het drogestofgehalte in het ingaande slib 4,3% bedraagt. Anders dan VTA stelt, blijkt uit deze bewoordingen niet dat het drogestofgehalte in het ingaande slib tijdens alle praktijktesten 4,3% zou zijn. Ook leest de voorzieningenrechter hier geen maatgevende specificatie in. HHSK heeft met het jaargemiddelde van 4,3% slechts tot uitdrukking gebracht dat de locatietest zou worden uitgevoerd op een installatie waarin het jaargemiddelde droge stof in het ingaande slib 4,3% is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit ook de uitleg die een normaal oplettende en goed geïnformeerde inschrijver aan de uitnodigingsbrief geeft. Daarbij is van belang dat paragraaf 2.5.3 van de uitnodigingsbrief vermeldt dat de locatietest locatiespecifiek is en bepaald wordt door “
de aanwezige installatie, te verwerken slibben en aanvoer daarvan”. Daarbij is voorts van belang dat de inschrijvers ter zake kundig zijn en dus weten dat het drogestofgehalte in inkomende slib kan fluctueren als gevolg van allerlei omstandigheden die HHSK niet in de hand heeft. Het gaat immers om het dagelijks aangevoerde slib dat in het werkgebied van HHSK is ontstaan.
4.7.
Dat HHSK in de Nota van Inlichtingen heeft gegarandeerd dat de slibsamenstelling tijdens de periode tussen het ophalen van het slib tot en met de uitvoering van alle praktijktesten ongewijzigd zou blijven, leidt niet tot een andere conclusie. Dit antwoord is gegeven in de context van een situatie die zich uiteindelijk niet heeft voorgedaan, en hangt samen met de garantie van HHSK dat tijdens de mini-competitie geen onderhoud aan de slibgistingstorens zou worden uitgevoerd en de zogenoemde Themista-installatie niet in gebruik zou worden genomen. Los daarvan mocht VTA er op grond van dit antwoord ook niet van uitgaan dat het drogestofgehalte in het ingaande slib tijdens de locatietest 4,3% zou zijn. Dit sluit namelijk niet aan bij de wijze waarop de mini-competitie is ingericht. De mogelijkheid om het drogestofgehalte in het ingaande slib tijdens de laboratoriumtest en de locatietest te meten zou niet noodzakelijk zijn, en dus niet aan inschrijvers worden geboden, als dit drogestofgehalte al vaststond. Daarnaast wordt HHSK gevolgd in haar stelling dat slib een natuurlijk product is en dat het drogestofgehalte daarom fluctueert. Volgens HHSK wordt die fluctuatie onder meer veroorzaakt door de aanvoer van het afvalwater, de periode in het jaar, de temperatuur en de hoeveelheid neerslag. Dat heeft VTA niet weersproken. Verder staat vast dat de locatietesten zijn uitgevoerd op een installatie die in bedrijf is en dus aan die veranderingen onderhevig is. Daarbij geldt dat VTA de installatie en de bedrijfsvoering als zittende leverancier kent.
Naar voorlopig oordeel heeft VTA het antwoord van HHSK in de Nota van Inlichtingen dan ook niet mogen opvatten als een garantie dat het drogestofgehalte in het ingaande slib tijdens de locatietest 4,3% zou zijn.
4.8.
Gelet op het vorenstaande luidt de conclusie dat de locatietest aan de uitnodigingsbrief heeft beantwoord. Dat AQUON tijdens de locatietest lagere drogestofgehaltes heeft gemeten dan het jaargemiddelde van 4,3% dat in de uitnodigingsbrief is genoemd, betekent dan ook niet dat sprake is van een wezenlijke wijziging als bedoeld in artikel 2.163g lid 3 sub a Aw 2012.
Het tweede bezwaar van VTA snijdt dus geen hout.
(on)eerlijke competitie?
4.9.
VTA stelt voorts dat niet alle inschrijvers aan dezelfde praktijktest zijn onderworpen omdat het ingaande slib steeds een ander drogestofgehalte had. Volgens VTA maakt het uit of sprake is van ingaand slib met een drogestofgehalte van 4,3% of, bijvoorbeeld, 3,68%. Ter zitting heeft VTA nader toegelicht dat dit te maken heeft met de vereiste doorzet van de centrifuge van 800 kg droge stof per uur. VTA stelt dat er bij een lager drogestofgehalte in dezelfde tijd (een uur) een grotere hoeveelheid water door de centrifuge moet worden gespoeld om 800 kg door te zetten, waardoor het PE minder tijd krijgt om zich aan de vaste deeltjes te binden. Daarnaast heeft de centrifuge een maximaal watervermogen van 30.000 liter per uur en kan, aldus VTA, gelet op de hoeveelheid water in geval van een drogestofgehalte van 3,68%, een doorzet van 800 kg droge stof per uur niet worden gehaald. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het PE wordt aangelengd met water (volgens VTA in dit geval circa 10.000 liter).
4.10.
HHSK betoogt dat het percentage van het drogestofgehalte in het ingaande slib geen invloed heeft op het voldoen aan de garantie-eisen, mits het drogestofgehalte binnen een bandbreedte van 2,5% en 5% valt. Volgens HHSK kan de centrifuge zo worden ingesteld dat deze regelt hoeveel kuub slib er in een uur in de machine moet komen om 800 kg droge stof te behalen. HHSK weerspreekt dat de centrifuge een maximaal watervermogen van 30.000 liter per uur heeft. Wat wel van invloed is op het voldoen aan de garantie-eisen is de slibconditie, het geselecteerde PE en de instellingen van de centrifuge, aldus HHSK. De inschrijvers hebben volgens HHSK invloed op het PE en de instellingen van de centrifuge. De slibconditie is in beginsel voor alle inschrijvers gelijk.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt dat op basis van de door partijen ingenomen standpunten op dit moment niet kan worden beoordeeld of de inschrijvers, gelet op de wijze waarop de locatietest is opgezet, feitelijk dezelfde kans hebben gehad. Zo is onduidelijk of het drogestofgehalte in het ingaande slib van invloed is op het behalen van een drogestofgehalte van minimaal 21% in het ontwaterde slib en zo ja, of dit met behulp van het aanpassen van de instellingen van de centrifuge kan worden gecorrigeerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam 1] een nadere toelichting op het slibontwateringsproces gegeven. Dit heeft er echter niet toe geleid dat een voorlopig oordeel kan worden gevormd over de al dan niet gelijke kans die de inschrijvers tijdens de locatietest hebben gehad. HHSK heeft ter onderbouwing van haar stellingen een verklaring van haar procestechnoloog, [naam 4], overgelegd. In die verklaring staat dat [naam 4] zijn conclusie op zijn eigen expertise baseert en op informatie van [naam 5], een gerenommeerd slibspecialist verbonden aan Royal HaskoningDHV Nederland B.V. [naam 5] heeft de inhoud van de verklaring in een eenregelige e-mail van 4 augustus 2025 onderschreven, maar zonder schriftelijke toelichting. Daarnaast kon hij vanwege vakantie niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zijn. Daarmee ontbreekt ook aan de zijde van HHSK informatie voor het kunnen vormen van een inhoudelijk oordeel. Ten slotte is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat van de zes inschrijvers alleen Brenntag een drogestofgehalte van minimaal 21% in het ontwaterde slib heeft behaald. Hoewel HHSK stelt dat het vaker voorkomt dat slechts één inschrijver aan de garantie-eisen voldoet, heeft zij dit niet nader toegelicht.
4.12.
In deze context en met dit product ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de behandeling van de zaak te heropenen. Partijen krijgen beide vier weken de tijd om hun standpunten nader toe te lichten en nadere stukken in te dienen. Daarbij wordt opgemerkt dat het debat zich dient te beperken tot de vraag of de inschrijvers aan een eerlijke competitie zijn onderworpen, meer in het bijzonder of de omstandigheid dat het drogestofgehalte in het aan elk van hen aangeboden slib mogelijk niet gelijk is geweest in combinatie met het inregelen van de centrifuge ertoe heeft geleid dat de ene inschrijver bij de praktijkdag is bevoordeeld ten opzichte van de andere(n). De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding om een voortzetting van de mondelinge behandeling te gelasten. Indien (een van de) partijen dit toch wenselijk acht(en), dient daarover voor 3 september 2025 contact te worden opgenomen met het bureau van de voorzieningenrechter, onder opgave van de verhinderdata van beide partijen.
4.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heropent de behandeling van de zaak,
5.2.
bepaalt dat partijen uiterlijk op
17 september 2025 om 12:00 uureen nadere schriftelijke toelichting en nadere stukken, zoals hiervoor bedoeld in 4.12., mogen indienen via het Aansluitpunt Rechtspraak – Digitale Toegankelijkheid of via het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’, tenzij een van hen voor
3 september 2025om een nieuwe mondelinge behandeling heeft gevraagd,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025. [2971/106]