ECLI:NL:RBROT:2025:12857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
10/219731-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal en belediging van politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en belediging van politieambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 juli 2025 in Rotterdam diverse levensmiddelen heeft weggenomen uit de winkel van Dirk van den Broek met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte is door een getuige herkend en er zijn camerabeelden die de verdachte tonen terwijl hij met een tas vol goederen de winkel verlaat zonder te betalen. De rechtbank heeft de diefstal wettig en overtuigend bewezen verklaard.

Daarnaast is de verdachte ook beschuldigd van belediging van politieambtenaren tijdens de rechtmatige uitoefening van hun functie. De verdachte heeft beledigende woorden geuit tegen de ambtenaren, wat door de rechtbank eveneens bewezen is verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en zijn eerdere strafblad, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

De rechtbank heeft besloten om de verdachte een ISD-maatregel van twee jaar op te leggen, waarbij de nadruk ligt op de bescherming van de maatschappij en het bieden van hulp aan de verdachte voor zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft geen aanvullende straf opgelegd voor de belediging, gezien de ernst van de diefstal en de veelvuldigheid van eerdere veroordelingen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/219731-25
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[detentieadres],
raadsvrouw mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.D.B. Reuter heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.

4.Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2

Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.

5.Bewijswaardering feit 1

5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tenlastegelegde feit niet bewezen. Weliswaar verklaart aangeefster namens Dirk van den Broek dat zij de diefstal gezien heeft, maar de daadwerkelijke wegnemingshandeling staat niet op de camerabeelden. Daarop is slechts te zien dat de verdachte met een plastic zak met goederen langs de kassa loopt zonder te betalen. Van die goederen staat niet vast dat deze uit deze winkel afkomstig zijn en de verdachte kan zich ook niet meer herinneren hoe hij aan deze goederen is gekomen. Bij die stand van zaken moet vrijspraak volgen van het onder 1 tenlastegelegde feit.
5.2.
Standpunt verdediging
Het onder 1 ten laste gelegde kan niet worden bewezen. De meldster van de diefstal is de enige bron en op de camerabeelden is niet te zien dat de verdachte de goederen in zijn tas heeft gestopt, zodat vrijspraak dient te volgen.
5.3.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde winkeldiefstal.
Meldster [naam 1] verklaart de diefstal zelf te hebben gezien en is de dader, later op de camerabeelden herkend als de verdachte, direct achterna gerend. Het feit dat er niet op beeld is vastgelegd dat de verdachte de goederen in de winkel in de tas heeft gestopt pleit hem niet vrij. Immers, op de camerabeelden is wel vastgelegd dat de verdachte met een met goederen gevulde Albert Heijn tas, achter de afrekenende klanten langs, de kassa voorbijloopt zonder af te rekenen. Meldster is de verdachte vervolgens achterna gerend, waarbij de tas uiteindelijk door haar van de verdachte is afgepakt. In die tas bevinden zich drie pakken kaas van het huismerk van Dirk van den Broek (1 DB). Daar komt bij dat alle goederen, zoals blijkt uit de bij de aangifte gevoegde kassabon, verkrijgbaar zijn bij de Dirk van den Broek. De verdachte was niet in het bezit van een kassabon met betrekking tot de goederen. Deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd zijn voldoende voor de conclusie dat de verdachte de tenlastegelegde goederen uit de winkel van Dirk van den Broek heeft meegenomen.
De verdachte zelf heeft verklaard dat hij, toen hij het pand waar hij verbleef verliet, geen goederen bij zich had en zich verder niet herinnert of hij, voordat hij naar de Dirk van den Broek ging, ergens anders boodschappen heeft gedaan. Het door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario dat de verdachte de goederen al eerder zou hebben gekocht is niet alleen niet door de verdachte naar voren gebracht, maar evenmin aannemelijk geworden.
5.3.1.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op
of omstreeks19 juli 2025 te Rotterdam
, althans in Nederland,diverse levensmiddelen,
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan Dirk van den Broek (gevestigd op [adres 2])
, in elk geval aan een ander dan aan verdachtetoebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederechtelijk toe te eigenen;
In bijlage III heeft de rechtbank met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
hij op
of omstreeks19 juli 2025 te Rotterdam
, althans in Nederland,opzettelijk
een of meerdereambtenaren, te weten [ambtenaar 1] (werkzaam als brigadier bij de Eenheid Rotterdam) en/of [ambtenaar 2] (werkzaam als brigadier bij de Eenheid Rotterdam) en
/of[ambtenaar 3] (werkzaam als agent bij de Eenheid Rotterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening, in
zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door
hem/haar/hen de woorden toe te voegen:
- “ wat kijk je nou boos naar me met je vuile kankersmoel, doe niet zo stoer joh kankermongool”,
- “ en wie ben jij dan wel kankermongool” en/of
- “ wat zit je daar nou te lachen kankermongool”,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1
diefstal
2
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering maatregel

8.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de belediging van politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De verdachte heeft hen aangetast in hun eer en goede naam, terwijl zij gewoon hun werk deden en dit ook zonder het niet aflatende beledigen door verdachte hadden moeten kunnen doen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een vervelend misdrijf, dat zorgt voor overlast en financiële schade bij de betrokken winkelier en het daar werkzame personeel. De verdachte heeft er door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. De verdachte heeft zich meermalen eerder schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen.
8.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.2.1.
Strafblad
De rechtbank ziet op het strafblad van de verdachte dat hij eerder veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.2.2.
Rapportage
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 oktober 2025. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte kent een zeer fors verleden met justitiële afdoeningen en heeft tussen 2017 en 2019 een onvoorwaardelijke ISD-maatregel uitgezeten. In februari 2025 is een voortijdige negatieve beëindiging geadviseerd ten aanzien van een lopend reclasseringstoezicht. Alcoholgebruik staat bij hem op de voorgrond en werkt door op vrijwel elk leefgebied.
De verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, kampt met financiële problemen en heeft geen gestructureerde dagbesteding. Zijn sociale netwerk is beperkt. Bovenal blijft hij maar strafbare feiten plegen. De verdachte begrijpt dat een ISD-maatregel (wederom) wordt overwogen, maar is van mening dat hij meer gebaat is bij een voorwaardelijke ISD. De reclassering volgt zijn redenering in zoverre dat in 2024 een periode van stabiliteit is geweest, maar daarna is hij toch weer teruggevallen in alcoholgebruik waardoor hij zijn huisvesting en werk verloor en het reclasseringstoezicht en de ambulante behandeling spaak liep. De toezichthouder ziet daarom inmiddels geen mogelijkheden meer om het toezicht voort te zetten. Uit het jarenlange reclasseringsdossier blijkt bovendien van een terugkerend patroon van kortstondige motivatie, abstinentie en terugval. Hierdoor is een voorwaardelijke ISD-maatregel een gepasseerd station. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel ligt voor de hand, zodat de verdachte in staat wordt gesteld aan zijn problematiek te werken en om de maatschappij enige tijd te beschermen tegen diens delictgedrag.
De rechtbank neemt de conclusies uit het rapport over en maakt die tot de hare.
8.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich (opnieuw) schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (de winkeldiefstal). De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde strafblad van 1 oktober 2025 in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf dan wel taakstraf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk.
Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Omdat de verdachte een uitgebreid strafblad heeft en de reclassering de kans op recidive als hoog inschat, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte in de toekomst opnieuw een misdrijf zal begaan waarbij de veiligheid van goederen in het geding is. Ook is er over de verdachte een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van de reclassering van minder dan één jaar voor de zittingsdatum opgemaakt, waarin de reclassering adviseert de verdachte bij veroordeling een ISD-maatregel op te leggen.
De verdachte voldoet ook aan de definitie van zeer actieve veelpleger als bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Tegen de verdachte zijn over een periode van vijf jaar processen-verbaal opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, teruggerekend vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of ook aan de zogenoemde ‘zachte’ ISD-criteria is voldaan. Dat wil zeggen dat de rechtbank beoordeelt of alle reële, minder ingrijpende alternatieven voor hulpverlening en het voorkomen van recidive zijn uitgeput en dus het uiterste middel van de ISD-maatregel overblijft.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voor de verdachte geen reële alternatieven voor de ISD-maatregel voorhanden. Het beïnvloeden van het gedrag van de verdachte met reclasseringstoezicht is naar het oordeel van de rechtbank niet kansrijk gebleken. Eerder reclasseringstoezicht is mislukt. De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen en ook de eerder opgelegde ISD-maatregel er tot op heden niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. Uit het reclasseringsrapport blijkt ook dat de verdachte steeds maar korte tijd gemotiveerd en abstinent is, waarop weer een terugval volgt. Ook kort na afloop van de vorige ISD-maatregel is de verdachte weer teruggevallen in alcoholgebruik en delictgedrag.
Gelet op de steeds weer door hem veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van beveiliging van de samenleving tegen door de verdachte gepleegde strafbare feiten voorop. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien ook het enige passende kader voor de verdachte om te werken aan zijn alcoholverslaving en de problemen die hij heeft op de overige leefgebieden en om ervoor te zorgen dat de motivatie van de verdachte om abstinent te blijven een meer solide basis kan krijgen.
De rechtbank legt aan de verdachte op de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Daarbij is mede gelet op ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit, waarvoor ISD is toegelaten, en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen. De maatregel strekt ertoe de maatschappij te beveiligen, de recidive van verdachte te beëindigen en tevens een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavings- en andere problematiek.
De rechtbank ziet geen aanleiding om naast deze maatregel nog een aanvullende straf op te leggen voor het onder 2 tenlastegelegde en bewezen verklaarde feit.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 266, 267 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Bos, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en N.R. Rietveld, bijzitters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.D. Schmahl en N.W.J. van der Veen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De tweede griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 19 juli 2025 te Rotterdam, althans in Nederland, diverse levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Dirk van den Broek (gevestigd op [adres 2]), in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 19 juli 2025 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk een of meerdere ambtenaren, te weten [ambtenaar 1] (werkzaam als brigadier bij de Eenheid Rotterdam) en/of [ambtenaar 2] (werkzaam als brigadier bij de Eenheid Rotterdam) en/of [ambtenaar 3] (werkzaam als agent bij de Eenheid Rotterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen:
- “ wat kijk je nou boos naar me met je vuile kankersmoel, doe niet zo stoer joh kankermongool”,
- “ en wie ben jij dan wel kankermongool” en/of
- “ wat zit je daar nou te lachen kankermongool”,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.