ECLI:NL:RBROT:2025:12862

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
C/10/705274 / KG ZA 25-842
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot waardeloosverklaring hypotheekrecht in kort geding tussen vereffenaar en hypotheekhouder

In deze zaak vordert de vereffenaar van de nalatenschap van een overleden persoon dat de inschrijving van een hypotheekrecht op een woning waardeloos wordt verklaard. De hypotheekhouder, Divine Investment Ltd, heeft een tegenvordering ingesteld om de verkoop van de woning te kunnen realiseren. De voorzieningenrechter heeft beide vorderingen afgewezen. De vereffenaar stelt dat de vorderingen waarvoor het hypotheekrecht is gevestigd, zijn tenietgegaan, waardoor het hypotheekrecht niet meer bestaat. Divine betwist dit en stelt dat zij nog steeds vorderingen heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat in een bodemprocedure moet worden vastgesteld of de vorderingen en het hypotheekrecht nog bestaan. De zaak is behandeld in kort geding, waarbij de mondelinge behandeling op 11 september 2025 heeft plaatsgevonden. De uitspraak is gedaan op 3 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/705274 / KG ZA 25-842
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] ,
woonplaats kiezende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. M.W.G. Koopmans,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DIVINE INVESTMENT LTD,
gevestigd te Ras al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput.
Partijen worden hierna de vereffenaar en Divine genoemd.
De zaak in het kort
Divine heeft een hypotheekrecht op een woning die in een nalatenschap valt die door de vereffenaar wordt vereffend. Volgens de vereffenaar zijn de vorderingen waarvoor het hypotheekrecht is gevestigd tenietgegaan, waardoor ook het hypotheekrecht niet meer bestaat. De vereffenaar vordert in dit kort geding dat de inschrijving van het hypotheekrecht waardeloos wordt verklaard. Divine heeft een tegenvordering ingesteld die ertoe strekt dat zij als hypotheekhouder tot verkoop van de woning kan overgaan. De voorzieningenrechter wijst beide vorderingen af. In een bodemprocedure moet worden vastgesteld of de vorderingen van Divine, en daarmee het hypotheekrecht op de woning, nog bestaan.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 26 augustus 2025, met zestien producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met zeven producties,
  • de pleitnota van mr. Koopmans,
  • de pleitaantekeningen van mr. Van de Corput.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2025.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] 2022 is de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden. De laatste woonplaats van erflater was [plaats 2] , [land] .
2.2.
Bij beschikking van 11 april 2023 heeft deze rechtbank de vereffenaar benoemd.
2.3.
Tot de nalatenschap van erflater behoort een woning aan [adres] , [postcode] in [plaats 3] (hierna: de woning). Op de woning is ten gunste van Divine Investments Ltd, gevestigd te Douglas, Myanmar, een hypotheekrecht gevestigd, dat op 2 december 2011 is ingeschreven in het kadaster. De hypotheek is gevestigd voor vorderingen van Divine van in totaal € 6 miljoen op [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ), haar enig aandeelhouder [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) en B.V. [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ).
2.4.
Op 1 september 2011 is [bedrijf 3] bij gebrek aan baten opgehouden te bestaan. [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn op 16 augustus 2013 in staat van faillissement verklaard. [curator] is tot curator benoemd.
2.5.
Bij dagvaarding van 26 maart 2024 heeft de vereffenaar een eerder kort geding tegen Divine aanhangig gemaakt. Daarin vorderde de vereffenaar Divine te verbieden tot (onderhandse) executoriale verkoop van de woning over te gaan. Divine voerde verweer. Bij vonnis in kort geding van 12 april 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:3227, hierna: het vonnis) heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank de vordering toegewezen omdat niet was voldaan aan de wettelijke voorwaarden om de woning executoriaal te kunnen verkopen. Zo was niet aannemelijk dat de schuldenaren in verzuim waren geraakt (zie artikel 3:268 lid 1 BW) en had Divine de executie niet deugdelijk ingeleid (zie artikel 544 Rv). Aan het verkoopverbod is een dwangsom verbonden van € 400.000,00.
2.6.
Op verzoek van Divine heeft de deurwaarder op 23 april 2024 twee exploten aan de curator betekend. Daarbij is aangezegd dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] uit hoofde van een geldleenovereenkomst van 1 juni 1993 tot en met 1 mei 2024 € 3.103.510,04 respectievelijk € 2.722.066,25 verschuldigd zijn en met de betaling daarvan in gebreke zijn. Ook is gesommeerd om de bedragen per ommegaande te voldoen.
2.7.
Bij e-mail van 19 juli 2024 zond mr. Van de Corput de exploten van 23 april 2024 aan een kantoorgenoot van de vereffenaar, [persoon A] , met het verzoek te bevestigen dat daarmee aan alle voorwaarden voor executoriale verkoop was voldaan. Bij e-mail van 7 augustus 2024 schreef [persoon A] aan mr. Van de Corput dat met de exploten de specifiek in het vonnis genoemde verplichtingen zijn ondervangen, maar dat niet is voldaan aan alle (overige) in het vonnis en in de wet bedoelde vereisten.
2.8.
Daags voor het vonnis, op 8 april 2024, liet een kantoorgenoot van de curator, [persoon B] , aan de vereffenaar weten dat een hernieuwde uitdelingslijst ter goedkeuring aan de rechter-commissaris was voorgelegd en dat in die uitdelingslijst een betaling aan Divine was opgenomen. De grondslag van die betaling zou zijn gelegen in een tussen de curator en Divine gesloten vaststellingsovereenkomst.
De vereffenaar verzocht Divine vervolgens om de vaststellingsovereenkomst aan hem te verstrekken.
2.9.
In het faillissement van [bedrijf 1] is in de definitieve uitdelingslijst van 16 april 2024 een betaling van € 236.641,43 aan Divine opgenomen. Daarbij is vermeld:
“Bijzonder voorrecht: vordering Divine Investments Limited voor zover gedekt door zekerheden (hypotheekrecht OG Winterswijk)
Oorspronkelijke vordering bedroeg ca € 2,500.000, restantvordering is als concurrente vordering opgenomen
2.10.
Bij e-mail van 8 april 2025 liet [persoon B] aan Divine weten dat de curator geen bezwaar had tegen het verstrekken van de vaststellingsovereenkomst aan de vereffenaar. Daarbij merkte hij op:
“Met de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraken is niet beoogd om door of namens Divine gestelde vorderingen op de gefailleerde vennootschappen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] (welke faillissementen zijn afgewikkeld) of daarvoor gevestigde zekerheden teniet te laten gaan.”
2.11.
Bij e-mail van 13 april 2025 stuurde mr. Van de Corput aan mr. Koopmans de op 24 maart 2023 tussen de curator en Divine gesloten vaststellingsovereenkomst.
In deze vaststellingsovereenkomst zijn afspraken vastgelegd over: 1) de financiële afwikkeling van door Divine aan de curator verschuldigde proceskosten en een voorrecht van Divine op de verkoopopbrengst van aan haar verhypothekeerde onroerende zaken in Winterswijk, 2) vermeende aansprakelijkheden, 3) de aandelen in O Projects B.V. en 4) overige openstaande punten. Artikel 4.1 van de vaststellingsovereenkomst luidt:
“Door ondertekening van de Vaststellingsovereenkomst door Partijen, verlenen de Curator enerzijds en Divine c.s. anderzijds elkaar over en weer onvoorwaardelijke en onherroepelijke finale kwijting, met dien verstande dat de aanspraken over en weer uit hoofde van artikel 1 [vzr: verkoopopbrengst onroerend goed Winterswijk] en 3 [vzr: proceskosten en taxe] van deze Vaststellingsovereenkomst, niet onder deze finale kwijting na ondertekening van de Vaststellingsovereenkomst zijn begrepen. De finale kwijting met betrekking tot de aanspraken uit hoofde van artikel 1 en 3 van de Vaststellingsovereenkomst wordt verleend nadat de Uitkering is verricht.”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vereffenaar vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de inschrijving van het hypotheekrecht van Divine op de woning waardeloos verklaart,
Divine veroordeelt in de kosten van geding, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
Divine voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de vereffenaar in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
in reconventie
3.3.
Divine vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de vereffenaar gebiedt om de verkoop van de woning te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 50.000,00,
de vereffenaar gebiedt te gehengen en gedogen dat Divine de executie ter hand neemt, onder oplegging van een dwangsom van € 50.000,00,
de in het vonnis aan Divine opgelegde dwangsom laat vervallen of beslist dat de vereffenaar op die dwangsom geen aanspraak (meer) kan maken,
de vereffenaar veroordeelt in de kosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.4.
Divine voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Divine is gevestigd te Ras al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten, zodat de voorzieningenrechter ambtshalve moet beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Dat is het geval, aangezien dit kort geding zowel in conventie als in reconventie gaat over een zakelijk recht op een in Nederland gelegen onroerende zaak (artikel 6 sub f Rv). Voorts is vanwege de ligging van de woning zowel in conventie als in reconventie Nederlands recht van toepassing (artikel 10:127 BW).
in conventie
4.2.
De vereffenaar heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, nu hij stelt dat hij de nalatenschap in het belang van de boedel voortvarend wil afwikkelen. Hij beschikt sinds 10 februari 2025 over de sleutel van de woning, sinds 13 april 2025 over de vaststellingsovereenkomst, en wil nu tot verkoop overgaan.
4.3.
Uit het kadaster blijkt dat het hypotheekrecht op de woning is gevestigd ten gunste van Divine Investments Ltd in Douglas, Myanmar, terwijl Divine in Ras al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten, is gevestigd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hier geen verklaring voor kunnen geven. Zij gaan er echter van uit dat gedaagde de partij is ten gunste van wie het hypotheekrecht op de woning is gevestigd. De voorzieningenrechter gaat hier bij de verdere beoordeling ook van uit.
4.4.
De vereffenaar legt aan zijn vordering ten grondslag dat Divine geen vordering meer heeft op [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Volgens hem blijkt uit de vaststellingsovereenkomst dat de curator en Divine elkaar over en weer onvoorwaardelijk en onherroepelijke finale kwijting hebben verleend en dus niets meer van elkaar te vorderen hebben. De vorderingen waarvoor het hypotheekrecht was gevestigd zijn daarmee teniet gegaan. Dus is ook het hypotheekrecht tenietgegaan, aldus de vereffenaar. De vereffenaar betwist voorts dat Divine nog vorderingen heeft waarvoor het hypotheekrecht is ingeschreven, omdat Divine nooit, ondanks verzoeken van de vereffenaar daartoe, de omvang van die vorderingen heeft toegelicht en onderbouwd.
4.5.
Volgens Divine heeft de vereffenaar in strijd met artikel 21 Rv een aantal relevante feiten onbesproken gelaten. Zo zouden producties ontbreken waaruit zou blijken dat juist de vereffenaar de verkoop van de woning frustreert. Ook zou de vereffenaar hebben nagelaten melding te maken van het vonnis van 16 oktober 2024 in een bodemprocedure tussen partijen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vereffenaar de waarheidsplicht niet geschonden. De door Divine genoemde informatie is namelijk niet direct van belang voor de beoordeling van de vordering van de vereffenaar. In het betreffende vonnis (in 4.41.) is ook expliciet overwogen dat de bodemprocedure niet gaat over de woning, en dat een eventueel geschil tussen Divine en de vereffenaar over de woning en de hypothecaire inschrijving los staat van het geschil in de bodemprocedure.
4.6.
Divine betoogt verder dat zij nog steeds een hypotheekrecht op de woning heeft, aangezien zij haar vorderingen van in totaal meer dan € 6 miljoen met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet zou hebben prijsgegeven. Volgens Divine ziet die overeenkomst uitsluitend op de verhouding tussen de curator en Divine in de faillissementen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en heeft de finale kwijting slechts betrekking op de onderwerpen die in de vaststellingsovereenkomst zijn genoemd. De vorderingen van Divine waarvoor het hypotheekrecht op de woning is gevestigd vallen daar niet onder volgens Divine.
4.7.
Partijen verschillen dus ten eerste van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst tussen Divine en de curator, die aan de hand van de Haviltex-maatstaf lijkt te moeten worden vastgesteld. Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar de zin die die partijen (Divine en de curator) aan die tekst mochten toekennen bij het sluiten van de overeenkomst, en wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, onder de omstandigheden van het geval in hun onderlinge samenhang bezien.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt dat dit kort geding zich niet leent voor de uitleg van de vaststellingsovereenkomst tussen Divine en de curator overeenkomstig de Haviltex-maatstaf, en de betekenis die aan die vaststellingsovereenkomst toekomt voor de positie van de vereffenaar. [persoon B] schreef in zijn e-mail van 8 april 2025 dat met de vaststellingsovereenkomst “
niet is beoogd” om door of namens Divine gestelde vorderingen op [bedrijf 2] en [bedrijf 1] of daarvoor gevestigde zekerheden teniet te laten gaan, maar omdat dat lijnrecht tegenover de taalkundige betekenis van de finale kwijting in de overeenkomst staat, kan enkel op grond daarvan niet worden vastgesteld dat de vorderingen van Divine nog steeds bestaan. Daarover zal in een bodemprocedure helderheid moet komen. Anders dan in een kort geding kunnen in een bodemprocedure ook getuigen worden gehoord over bijvoorbeeld de verwachtingen van de curator en Divine bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, en over wat de curator was gebleken ten aanzien van de vorderingen van Divine waarvoor het hypotheekrecht op de woning was gevestigd. Ten slotte zal in een bodemprocedure aandacht moeten worden besteed aan de eventuele vordering van Divine op [bedrijf 3] . De vaststellingsovereenkomst heeft immers geen betrekking op deze partij, die op 1 september 2011 bij gebrek aan baten is opgehouden te bestaan. Onderbelicht is gebleven welke gevolgen dit heeft gehad.
4.9.
De slotsom luidt dat de vordering van de vereffenaar afgewezen.
in reconventie
4.10.
Divine heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen, nu uit haar stellingen volgt dat zij haar recht van parate executie op korte termijn wenst uit te oefenen.
4.11.
Divine legt aan haar vordering de stelling ten grondslag dat de vereffenaar misbruik maakt van zijn bevoegdheid, althans onrechtmatig jegens Divine handelt. Volgens Divine blokkeert de vereffenaar de rechten van Divine als hypotheekhouder, aangezien hij blijft volharden in zijn standpunt dat niet aan alle voorwaarden voor het uitoefenen van het recht van parate executie is voldaan. Vanwege het risico op het verbeuren van een dwangsom van € 400.000,00 kan Divine de woning op dit moment niet verkopen.
4.12.
De voorzieningenrechter herhaalt dat onduidelijk is en in dit kort geding niet kan worden vastgesteld in hoeverre nog vorderingen bestaan van Divine op [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en de geliquideerde vennootschap [bedrijf 3] , en daarmee, of het hypotheekrecht op de woning nog bestaat. Dit betekent dat eveneens onduidelijk is of Divine over een recht van parate executie beschikt, daargelaten of aan alle voorwaarden voor de uitoefening van dit recht is voldaan. Zoals reeds overwogen zal hierover in een bodemprocedure helderheid moeten komen. Daarbij bestaat de mogelijkheid om, zoals de vereffenaar ook aan Divine heeft voorgesteld, een procedure als bedoeld in artikel 96 Rv te starten, zodat de kantonrechter uitsluitsel kan geven.
4.13.
De slotsom luidt dat ook de vorderingen van Divine worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.14.
Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2025.
[2971/638]