Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een ontbindingsvonnis uitgesproken in de zaak tegen de veroordeelde, die eerder door het Hof Den Haag op 11 juli 2024 was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank behandelde de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die door de officier van justitie, mr. M. Luijpen, was ingediend. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en betrof een bedrag van € 25.000,-, dat door de veroordeelde was verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld. De verdediging heeft de hoogte van de ontnemingsvordering niet betwist, en de rechtbank heeft vastgesteld dat het gevorderde bedrag voldoende onderbouwd was met wettige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de betalingsverplichting vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 25.000,-, zonder dat er redenen waren om hiervan af te wijken. De rechtbank heeft ook bepaald dat er geen gijzeling zal plaatsvinden indien het bedrag niet wordt betaald, conform de schikkingsovereenkomst die op 11 december 2024 was getroffen. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. H.C. Fraaij, en de voorzitter was buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.