ECLI:NL:RBROT:2025:12939

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
10-330884-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met bedreiging met geweld tegen eigenaar supermarkt

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1968, die beschuldigd werd van diefstal met bedreiging met geweld. De verdachte heeft op 17 oktober 2024 in Rotterdam vleeswaren ter waarde van 103,90 euro gestolen uit een supermarkt. Tijdens de diefstal bedreigde hij de eigenaar van de supermarkt met een mes. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte voor 90 dagen gevangenisstraf moest worden veroordeeld, waarvan 74 dagen voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn motivatie voor hulpverlening en de impact van zijn daden op het slachtoffer. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder deelname aan hulpverlening en het meewerken aan reclasseringstoezicht. De benadeelde partij, de eigenaar van de supermarkt, vorderde een schadevergoeding van 1.200 euro, maar de rechtbank kende een schadevergoeding van 350 euro toe, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-330884-24
Datum uitspraak: 13 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
raadsman mr. S.A. Chedie, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. ter Braak heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 104 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport van 14 januari 2025 en het voorgangsverslag van de reclassering van 8 oktober 2025.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het strafverzwarende bestanddeel bedreiging met geweld, omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het oogmerk had om het mes bij de diefstal te gaan gebruiken.
Het verweer van de verdediging wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht diefstal met bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op
of omstreeks17 oktober 2024 te Rotterdam
(in/uit een (winkel)pand, gelegen
)
aan
/opde openbare weg de [naam locatie] ,
althans (een) openbare weg(en)
vleeswaren (totaalwaarde: 103,90 euro),
in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die
geheel of ten deleaan supermarkt [naam supermarkt] ,
in elk geval aan een ander
toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen welke diefstal werd
vergezeld en/ofgevolgd van
geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om
die diefstal gemakkelijk te maken, en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf
hetzijde vlucht mogelijk te maken
hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren, door dreigend een mes aan die [slachtoffer] te
tonen
en/of voor te houdenen
/ofdaarbij met dit mes stekende en
/ofzwaaiende
bewegingen
naarin de richting van die [slachtoffer] te maken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met bedreiging met geweld door vleeswaren van een supermarkt te stelen en de eigenaar van de supermarkt, die hem buiten de supermarkt probeerde tegen te houden, met een mes te bedreigen. Diefstal is een ergerlijk feit en als het gepaard gaat met bedreiging met geweld ook beangstigend om mee te maken. Uit de verklaring die het slachtoffer ter zitting heeft voorgedragen, is duidelijk geworden dat het feit zowel zakelijk als persoonlijk impact op hem heeft gehad. Met zijn handelen, waar omstanders getuige van waren, heeft de verdachte ook bijgedragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
9 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft gekeken naar het verslag over de verdachte van 14 januari 2025 van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: het Leger des Heils). Dit rapport houdt – kort gezegd – het volgende in.
De verdachte leefde ten tijde van het ten laste gelegde feit enige tijd op straat nadat zijn woning op last van de burgemeester was gesloten. De uitkering van de verdachte is enige tijd stopgezet, waardoor hij geen inkomen heeft gehad en schulden heeft opgebouwd. Tijdens zijn verblijf op straat is het cannabisgebruik van de verdachte toegenomen. De verdachte is gemotiveerd voor hulpverlening en wil zijn leven graag weer probleemvrij maken. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met oplegging van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het voortgangsverslag van 8 oktober 2025 van het Leger des Heils, waar de verdachte sinds de start van de schorsing van de voorlopige hechtenis op 1 november 2024 onder reclasseringstoezicht staat.
Uit dit rapport volgt onder meer dat de verdachte vanaf de start van het toezicht is aangemeld bij de Materieel Juridische Dienstverlener. In aansluiting hierop is hij onder bewind gesteld bij Stichting Veritas Vertegenwoordiging. Daarnaast is hem een mentor toegewezen, wat bijdraagt aan de ondersteuning van de verdachte bij zijn financiële en algemene dagelijkse problematiek. De verdachte heeft ambulante begeleiding van het Forensisch Ambulant Team (hierna: FAT) van het Leger des Heils. Deze begeleiding richt zich op het op orde krijgen van praktische zaken, waaronder huisvesting, gezondheid, structuur en ondersteuning in afspraken. De samenwerking tussen het FAT, de bewindvoerder en de reclassering verloopt constructief. De praktische zaken zijn momenteel op orde. De verdachte verblijft weer in zijn woning totdat duidelijk is of en wanneer deze definitief ontruimd moet worden. De verdachte ontvangt weer een uitkering. De verdachte is aangemeld voor dagbesteding bij 50/50 van het Leger des Heils. Bij de start van het toezicht toonde de verdachte zich gemotiveerd om zijn leven op orde te brengen en problematisch gedrag achter zich te laten. In de loop van het traject is de verdachte minder gemotiveerd geworden. De verdachte komt zijn meldplichtafspraken regelmatig niet na. Dit bemoeilijkt het toezicht en het begeleiden van de verdachte op andere leefgebieden. De verdachte heeft op 30 september 2025 een waarschuwing gekregen. De verdachte komt zijn afspraken bij 50/50 van het Leger des Heils onvoldoende na. De verdachte geeft zelf aan dat hij slecht slaapt vanwege gezondheidsproblemen, waardoor hij moeite heeft om op tijd op te staan. Hij staat onder behandeling bij diverse specialisten in het ziekenhuis en is onlangs verwezen naar een fysiotherapeut. De reclassering signaleert dat de verdachte beter functioneert wanneer hij ondersteuning krijgt vanuit zijn netwerk. Uit een screening op 8 juli 2025 blijkt dat de verdachte mogelijk op een licht verstandelijk beperkt (LVB) niveau functioneert. Omdat de verdachte moeite blijft houden met het aanbrengen van structuur in zijn dagelijks leven acht de reclassering het noodzakelijk dat hierin aanvullende begeleiding geboden blijft worden. Het risico op recidive en op letsel wordt ingeschat als laag. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling wordt geadviseerd om naast de lopende voorwaarden als bijzondere voorwaarde op te leggen dat de verdachte deelneemt aan (betaald of onbetaald) werk, dagbesteding of andere gestructureerde vrijetijdsbesteding. Dit kan bijdragen aan gedragsverandering en het voorkomen van recidive.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij gaat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet uit van recidive, omdat de verdachte de afgelopen vijf jaar niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zodat een gevangenisstraf van drie maanden in beginsel passend wordt geacht. In het belang van de continuering van de reeds gestarte begeleiding en toezicht van de reclassering en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een duur langer dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht achterwege te laten. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf daarom voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en hierna genoemd. Het voorwaardelijke strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, het door de reclassering gestarte toezicht voort te zetten en de geadviseerde begeleiding in te kaderen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.200,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich over de vordering uitgelaten en vordert de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het onderdeel bedreiging met geweld. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen.
De vordering is gebaseerd op de in artikel 6:106 lid 1, onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze. De aard en de ernst van de normschending kunnen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarvan is in dit geval sprake, nu het gaat om een diefstal uit een winkel met bedreiging van de winkeleigenaar met een mes en de benadeelde heeft toegelicht dat de gevolgen voor hem zijn geweest dat hij angstiger en voorzichtiger is geworden en een periode slecht heeft geslapen. Verdere onderbouwing van de schade is daarom niet nodig. De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 350,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 oktober 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.1.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
74 (vierenzeventig) dagen, niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde blijft zich melden op afspraken bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres [adres 2] , [postcode 2] [plaats] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en werkt
mee aan hulpverlening gericht op zijn financiën en/of financiële vaardigheden. Hij
werkt indien nodig mee aan het aflossen van schulden en het treffen van
afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in
het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
3. de veroordeelde werkt mee aan de ambulante begeleiding van het Veldwerk Leger des Heils, of soortgelijke instantie, gericht op het op orde krijgen van zijn praktische
zaken;
4. de veroordeelde neemt onder begeleiding deel aan (betaald of onbetaald) werk, dagbesteding of andere gestructureerde vrijetijdsbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 350,- (zegge: driehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 350,-(hoofdsom,
zegge: driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 350,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
7 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en L.F.M. Venderbos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 oktober 2025.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 17 oktober 2024 te Rotterdam (in/uit een (winkel)pand, gelegen)
aan/op de openbare weg de [naam locatie] , althans (een) openbare weg(en)
vleeswaren (totaalwaarde: 103,90 euro), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die
geheel of ten dele aan supermarkt [naam supermarkt] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren, door dreigend een mes aan die [slachtoffer] te
tonen en/of voor te houden en/of daarbij met dit mes stekende en/of zwaaiende
bewegingen naar in de richting van die [slachtoffer] te maken.